ECLI:NL:RVS:2024:507

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
202305586/2/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van staatsraden in bestuursrechtelijke procedure

Op 7 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van [verzoekster] tegen de staatsraden C.M. Wissels, J.H. van Breda en E. Steendijk. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 13 december 2023, waarbij [verzoekster] aanvoerde dat de griffier een van haar berichten naar de rechtbank Groningen had doorgestuurd, wat volgens haar een vermoeden van vooringenomenheid opriep. De griffier had haar hierover geïnformeerd, maar de brief was onduidelijk en bevatte geen specifieke verwijzing naar de doorgestuurde brief. [Verzoekster] stelde dat er geen adequate reactie was gekomen op haar klachten en dat veel van haar berichten onbeantwoord waren gebleven.

Tijdens de zitting op 5 februari 2024 heeft [verzoekster] haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat het handelen van de griffier aan de staatsraden toegerekend moest worden. De staatsraden hebben in hun schriftelijke reactie aangegeven dat het wrakingsverzoek geen onderbouwing bevatte voor de veronderstelde onpartijdigheid. De Afdeling heeft overwogen dat de aangevoerde gronden van [verzoekster] niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid of vooringenomenheid. Het wrakingsverzoek werd afgewezen, omdat de aangevoerde argumenten niet wezenlijk waren voor de beoordeling van de onpartijdigheid van de staatsraden.

De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de Afdeling, in aanwezigheid van de griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

202305586/2/V6.
Datum beslissing: 7 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoekster],
verzoekster,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij brief van 13 december 2023 heeft [verzoekster] verzocht om wraking van de staatsraden C.M. Wissels, J.H. van Breda en E. Steendijk, als leden van de meervoudige kamer die belast is met het vooronderzoek in de zaak met nr. 202305586/1/V6.
De staatsraden hebben niet in de wraking berust.
De staatsraden hebben ieder voor zich een schriftelijke reactie gegeven, die aan [verzoekster] is toegezonden.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op de zitting van 5 februari 2024 behandeld, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door A. Terlouw, is verschenen.
De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
1.       Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
2.       Bij brief van 13 december 2023 heeft [verzoekster] de staatsraden van de vooronderzoekskamer, inclusief de griffier, gewraakt. Als reden voor haar vermoeden van vooringenomenheid heeft zij aangevoerd dat de griffier een van haar berichten voor behandeling naar de rechtbank Groningen heeft doorgestuurd. De brief waarmee [verzoekster] door de griffier hiervan op de hoogte is gesteld, bevat geen verwijzing naar welke brief precies is doorgestuurd en bevat geen onderwerp of bijlagen. Op de door [verzoekster] hierover geuite klacht is volgens haar ten onrechte niet gereageerd met een erkenning dat de brief van de griffier onduidelijk en onprofessioneel is. Daarnaast zijn vele berichten die naar de Afdeling zijn verstuurd onbeantwoord gebleven, aldus [verzoekster].
3.       De leden van de vooronderzoekskamer hebben in hun schriftelijke reactie uiteengezet dat het wrakingsverzoek geen argumenten bevat waarom zij in deze zaak niet onpartijdig zouden zijn of waarom de schijn daarvan kan bestaan.
4.       Tijdens de zitting heeft [verzoekster] desgevraagd te kennen gegeven dat het handelen van de griffier toegerekend moet worden aan de staatsraden en dat zij om die reden de staatsraden wraakt. Het wrakingsverzoek heeft dus alleen betrekking op de staatsraden. [verzoekster] heeft tijdens de zitting toegelicht dat de vooringenomenheid en partijdigheid van de staatsraden die belast zijn met het vooronderzoek blijkt uit het feit dat zij ten onrechte niets doen met haar beroep niet tijdig beslissen en met diverse door haar toegezonden "6:19-besluiten".
5.       De door [verzoekster] aangevoerde gronden gaan over inhoudelijke en procedurele beslissingen. De vraag of een inhoudelijke of procedurele beslissing al dan niet juist is, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, omdat het middel van wraking niet is bedoeld om aan te wenden als rechtsmiddel tegen inhoudelijke of procedurele beslissingen. Zulke beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, als deze op zich, dan wel in onderlinge samenhang bezien, dan wel bezien in samenhang met het verdere optreden van de staatsraad, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid van de staatsraad die de betrokken beslissing of beslissingen heeft genomen. Wat [verzoekster] naar voren heeft gebracht, biedt geen grond voor het oordeel dat een dergelijke situatie zich in dit geval voordoet.
6.       Het verzoek om wraking wordt afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Meerman, griffier.
w.g. Meijer
voorzitter
w.g. Meerman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2024
960