202305010/1/V2.
Datum uitspraak: 6 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 11 juli 2023 in zaak nr. NL23.11301 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 11 juli 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.G. Brands, advocaat in Groningen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling met de Gambiaanse nationaliteit heeft bij zijn asielaanvraag opgegeven dat hij is geboren op [geboortedatum] 2005. Hiervan uitgaande, was de vreemdeling op het moment van de besluitvorming minderjarig. Op grond van artikel 3.109d, tweede lid, van het Vb 2000 heeft de minister een aanvullend medisch leeftijdsonderzoek laten doen door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI). Op 30 augustus 2022 heeft het NFI een rapport opgemaakt waarin het concludeert dat het mogelijk is dat de vreemdeling minderjarig is, omdat er tussen de twee radiologen geen overeenstemming is over de mate van uitrijping van de sleutelbeenderen. Op 16 januari 2023 heeft het NFI een rapport opgemaakt waarmee het eerdere rapport wordt herzien, omdat tijdens een jaarlijkse controle is gebleken dat een van de radiologen niet de correcte beoordeling had verstuurd. In het herziene rapport zijn beide radiologen het erover eens dat de sleutelbeenderen van de vreemdeling zijn uitgerijpt en dat dit niet past bij minderjarigheid. In een brief van 21 februari 2023 heeft de minister de vreemdeling laten weten dat hij gelet op het herziene rapport ervan uitgaat dat de vreemdeling meerderjarig is.
Grief van de minister
2. De minister klaagt over het oordeel van de rechtbank dat hij niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht en dat hij zich niet zonder meer op het herziene rapport kon baseren. De minister betoogt dat er geen sprake was van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het herziene rapport en dat het NFI hiermee inzichtelijk heeft gemaakt dat het eerdere rapport berust op een misslag. Verder heeft het NFI naar aanleiding van een klacht van stichting Nidos in een brief van 6 juni 2023 gedetailleerd uiteengezet hoe de fout is geconstateerd en hoe deze is hersteld. De minister betoogt dat hij hiermee in beroep alsnog voldoende heeft onderbouwd dat het herziene rapport juist en volledig is.
Toetsingskader
2.1. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat een leeftijdsonderzoek een advies van een deskundige is aan de minister voor de uitvoering van zijn bevoegdheden. De minister mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Dit is de vergewisplicht die volgt uit artikel 3:2 van de Awb. Als een partij echter concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag de minister niet zonder meer op het advies afgaan. Zo nodig vraagt de minister de deskundige om een reactie op wat over het advies is aangevoerd. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4302, onder 4.1 en 4.2. Minister heeft niet voldaan aan vergewisplicht
2.2. In dit geval heeft het NFI in het herziene rapport uiteengezet dat uit een jaarlijkse controle is gebleken dat een radioloog niet de juiste beoordeling had verstuurd naar het NFI en dat met de juiste beoordeling wel sprake is van overeenstemming tussen de radiologen over de meerderjarigheid van de vreemdeling. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze verklaring summier is en dat hier onvoldoende uit blijkt hoe de fout is ontstaan en hoe zij aan het licht is gekomen. Gelet op dit concrete aanknopingspunt voor twijfel, en de voor de vreemdeling ongunstige gevolgen van de wijziging, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister nader onderzoek had moeten doen naar het herziene rapport. Omdat de minister dat niet heeft gedaan, heeft hij niet voldaan aan zijn vergewisplicht. Ook met de brief van 6 juni 2023 heeft de minister niet aan zijn vergewisplicht voldaan. De rechtbank heeft dat terecht overwogen. De reactie van het NFI dateert namelijk van na het besluit van 6 april 2023 op een door stichting Nidos ingediende klacht over de handelwijze bij het leeftijdsonderzoek.
In beroep met reactie van NFI voldoende duidelijkheid gegeven
2.3. De minister betoogt daarentegen terecht dat in de brief van het NFI van 6 juni 2023 gedetailleerd is uiteengezet hoe de fout is geconstateerd en hoe deze is hersteld. Zo staat er dat tijdens een jaarlijkse controle de radioloog die de fout maakte, zelf ontdekte dat hij de onjuiste beoordeling had verstuurd. Daarna heeft hij een nieuw beoordelingsformulier verstuurd naar het NFI op basis van de oorspronkelijke röntgenfoto’s met wel de juiste conclusie. De rechtbank heeft niet onderkend dat met de door het NFI gegeven reactie in beroep voldoende duidelijkheid is gegeven dat sprake is van een per ongeluk verstuurde onjuiste beoordeling.
2.4. Daarnaast betoogt de minister terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij mede gelet op de anonimiteit van de in het buitenland werkende radiologen, nader onderzoek had moeten doen. De radiologen zijn namelijk aangezocht door het NFI en hun werk is onderworpen aan de kwaliteitscontroles door het NFI. Verder is de identiteit van de radiologen bekend bij het NFI en hebben beide radiologen hun initialen gezet onder hun beoordelingen. Nu er geen reden is voor twijfel over de deskundigheid van de radiologen en er ook geen reden is voor twijfel over hun conclusies, had de rechtbank hierin geen aanleiding mogen zien het besluit te vernietigen. De minister hoeft dan ook niet nader te onderzoeken of het herziene rapport zorgvuldig tot stand is gekomen. De minister is dan ook terecht ervan uitgegaan dat de vreemdeling meerderjarig is.
2.5. De grief slaagt.
Conclusie
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat de rechtbank de overige beroepsgronden van de vreemdeling onbesproken heeft gelaten, wijst de Afdeling de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 11 juli 2023 in zaak nr. NL23.11301;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. De Poorter
Voorzitter
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2024
853-1065