ECLI:NL:RVS:2024:5022

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
202405357/3/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had op 30 juli 2024 bepaald dat de minister van Asiel en Migratie binnen zes weken een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van de vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. De vreemdeling, die ook optrad voor haar minderjarige kleinkinderen, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag. De minister heeft echter hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

De vreemdeling heeft op 14 oktober 2024 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een nieuw besluit door de minister. De Afdeling heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat de minister op 22 oktober 2024 alsnog een besluit heeft genomen. De Afdeling heeft ook overwogen dat de minister proceskosten moet vergoeden, omdat hij tijdens het beroep alsnog een besluit heeft genomen. De vergoeding is vastgesteld op € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De Afdeling heeft de minister van Asiel en Migratie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, maar omdat er geen griffierecht is geheven, hoeft de minister dat niet te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 december 2024.

Uitspraak

202405357/3/V1.
Datum uitspraak: 5 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kleinkinderen,
eiseres,
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij uitspraak van 30 juli 2024 in zaak nr. NL22.22949 heeft de rechtbank bepaald dat de minister binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit neemt op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen de afwijzing van een aanvraag om haar een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. Brouwer, advocaat in Amsterdam, heeft bij de Afdeling beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister.
Bij besluit van 22 oktober 2024 heeft de minister het tegen het besluit van 10 februari 2022 tot afwijzing van de aanvraag gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft op 14 oktober 2024 bij de Afdeling beroep ingesteld tegen het uitblijven van een nieuw besluit op het door haar gemaakte bezwaar binnen de door de rechtbank gestelde termijn. De Afdeling beslist, los van het hoger beroep, nu op dit beroep.
2.       Het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van het besluit op bezwaar is niet-ontvankelijk. De vreemdeling heeft namelijk geen belang meer bij de beoordeling van dat beroep, omdat de minister op 22 oktober 2024 alsnog een besluit heeft genomen.
3.       Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:665, onder 1.2, en 24 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4296, onder 2, moet de minister, als hij tijdens het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar alsnog zo’n besluit neemt, krachtens artikel 8:75 van de Awb proceskosten vergoeden in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. De Afdeling stelt die vergoeding vast op een punt voor het beroepschrift wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar met toepassing van wegingsfactor 0,5.
4.       Het beroep is niet-ontvankelijk. Het op grond van artikel 6:20, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb van rechtswege gegenereerde beroep tegen het besluit van 22 oktober 2024 en de in dat verband door de vreemdeling ingediende beroepsgronden van 11 november 2024 zal de Afdeling bespreken in het kader van het hoger beroep van de minister in zaak nr. 202405357/1/V1. De minister moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de minister dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schuurman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2024
282-1060