ECLI:NL:RVS:2024:5

Raad van State

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
202203305/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

Op 4 januari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kind, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag was op 10 februari 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De staatssecretaris had tevens bepaald dat de uitzetting van de vreemdeling achterwege zou blijven, op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank Den Haag had op 13 mei 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.A. Pieters, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de procedure heeft de vreemdeling een iMMO-rapport ingediend, dat dateert van na de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State oordeelde dat dit rapport niet bij de beoordeling van het hoger beroep kon worden betrokken, omdat het niet eerder in de procedure was ingediend en de vreemdeling geen geldige reden had gegeven voor het niet indienen van dit rapport in de eerdere fase.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep niet leidde tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die relevant waren voor de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202203305/1/V2.
Datum uitspraak: 4 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 mei 2022 in zaak nr. NL22.2454 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en ambtshalve geweigerd krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft.
Bij uitspraak van 13 mei 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Het door de vreemdeling ingebrachte iMMO-rapport van 26 mei 2023 dateert van na de uitspraak van de rechtbank. Dit rapport kan niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken, omdat de uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 dwingend als object van hoger beroep is aangewezen en de vreemdeling geen in rechte te honoreren verklaring heeft gegeven waarom zij dit rapport, dat op haar verzoek is opgesteld, redelijkerwijs niet reeds in beroep heeft kunnen inbrengen. De vreemdeling kan het iMMO-rapport desgewenst aan een nieuwe asielaanvraag ten grondslag leggen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4355, onder 1 en 1.1).
2.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graat
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2024
307-1088