202307782/1/A2.
Datum uitspraak: 4 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 november 2023 in zaak nr. 23/117 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland.
Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2022 heeft het college de aanvraag van [appellante] om tegemoetkoming in de schade door grauwe ganzen afgewezen.
Bij besluit van 2 december 2022 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 november 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 22 oktober 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. van Asch, vergezeld door R. Schuitemaker, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
2. [appellante] heeft twee percelen met een totale oppervlakte van 23.805 ha aan de [locatie 1] en [locatie 2] in Breskens. De percelen liggen aan de westkant tegen het natuurgebied Waterdunen aan, in een gebied met veel recreatie. Aan de oostkant ligt het dorp Breskens. Verder liggen er ook verschillende (grote) campings om de percelen heen. [appellante] teelt graszaad en Engelse raai op haar percelen.
3. [appellante] heeft op 6 juli 2021 het college verzocht haar op grond van artikel 6.1 van de Wet natuurbescherming tegemoet te komen in de schade die grauwe ganzen hebben toegebracht aan het gras van de percelen.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Op een aanvraag om een besluit op grond van de Wet natuurbescherming, die is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet het recht zoals dat gold op het moment van de aanvraag van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
5. [appellante] heeft het verzoek gedaan op 6 juli 2021. Dit betekent dat in dit geval de Wet natuurbescherming, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Besluitvorming
6. Het college heeft het verzoek beoordeeld op grond van de Wet natuurbescherming, de Omgevingsverordening Zeeland 2018 en de Beleidsregels natuurbescherming provincie Zeeland (hierna: de beleidsregels).
7. Het college heeft de schade laten taxeren door Wiberg Taxaties BV. In het taxatierapport van 20 juni 2022 is de schade getaxeerd op € 6.286,72 en is vermeld dat de schade voor 100% is veroorzaakt door grauwe ganzen.
8. Op 27 juni 2022 heeft [appellante] desgevraagd laten weten dat de percelen naast campings en een natuurgebied liggen, waardoor jagen op deze locatie niet mogelijk of onverantwoord is wegens de vele fietsers en voetgangers.
9. Bij besluit van 1 september 2022 heeft het college geweigerd een tegemoetkoming voor schade door grauwe ganzen toe te kennen, omdat [appellante] geen adequaat gebruik heeft gemaakt van de ontheffing voor het doden van schadeveroorzakende dieren in de periode 6 juli 2021 tot en met 25 augustus 2021 (verder: de schadeperiode).
10. In bezwaar heeft [appellante] gesteld dat haar jachthouder regelmatig ganzen heeft bejaagd en vijf ganzen heeft gedood. Ook heeft zij een rapportage overgelegd waaruit blijkt dat in de schadeperiode twee keer per week is gejaagd.
11. Het college heeft in het besluit van 2 december 2022 de afwijzing van de tegemoetkoming gehandhaafd, omdat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij adequaat gebruik heeft gemaakt van de ontheffing. Volgens het college was het, gelet op de verklaring in bezwaar, wel mogelijk om te jagen op de percelen. Daarnaast is de door [appellante] overgelegde rapportage met de hand geschreven en pas veel later verstrekt. De betrouwbaarheid van de rapportage kan niet worden vastgesteld en het college gaat dan ook niet uit van de daarin verstrekte gegevens.
Uitspraak van de rechtbank
12. De rechtbank is van oordeel dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende heeft gedaan om de schade te beperken.
13. De rechtbank heeft gewezen op wisselende en daarmee niet betrouwbare verklaringen. Ook is het niet geloofwaardig dat [appellante] zich pas in bezwaar heeft herinnerd toch een jager te hebben ingeschakeld. Zij heeft vaker een aanvraag voor schadevergoeding ingediend en het belang van het bejagen van de ganzen was bekend. Bovendien is de nieuwe verklaring pas op 7 november 2022 onderbouwd met een handgeschreven opgave van de momenten waarop is bejaagd en is die verklaring niet ondertekend door een jager.
14. Daarbij komt dat de gegevens niet zijn ingevoerd in het digitale faunaregistratiesysteem (FRS) van de Faunabeheereenheid Zeeland, terwijl dit wel verplicht is. De stelling van [appellante] dat er een storing was in het systeem van FRS heeft de rechtbank niet geloofwaardig geacht.
15. Tot slot heeft de rechtbank ook de in beroep ingediende schriftelijke en ondertekende verklaring van [persoon] dat hij vijf ganzen heeft afgeschoten, onvoldoende geacht om aannemelijk te maken dat [appellante] zich inderdaad heeft ingespannen om schade aan haar gewassen door ganzen te voorkomen. Die verklaring is pas anderhalf jaar na dato ingediend en wordt niet ondersteund met bewijs, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
16. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij adequaat gebruik heeft gemaakt van de ontheffing tot afschot van de schadeveroorzakende diersoort. Hoewel het gelet op de ligging van de percelen en het toerisme lastig is om afschot te plegen, heeft [persoon] in de schadeperiode het perceel wel bejaagd. Wat betreft het invoeren van het afschot stelt zij dat gelet op haar korte lidmaatschap invoering in het systeem van WBE de Wielingen niet mogelijk was en er ook fouten in dat systeem zaten.
Toetsingskader
17. In artikel 5.3, derde lid, van de Beleidsregels staat:
1. Gedeputeerde staten zullen een tegemoetkoming slechts verlenen, indien en voor zover naar hun oordeel de aanvrager de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.
[…]
3. Een tegemoetkoming in schade, veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten en waarvoor voor de bestrijding op basis van artikel 3.3, eerste lid, artikel 3.8, eerste lid, artikel 3.10, tweede lid of artikel 3.17, eerste lid, van de Wet een ontheffing kan worden verleend, wordt slechts toegekend indien:
[…]
b. de ontheffing (of toestemming) tijdig, dat wil zeggen uiterlijk op de dag van schadeconstatering, is aangevraagd en nadat deze is verleend daarvan op adequate wijze gebruik is gemaakt, en desondanks, bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten of overige producten is opgetreden.
18. In de toelichting op artikel 5.3 van de Beleidsregels is vermeld dat van een verleende ontheffing adequaat gebruik moet worden gemaakt. Dit houdt in dat minimaal twee keer per week aan verjaging ondersteunend afschot, of pogingen tot afschot, moet plaatsvinden. Om te kunnen toetsen of adequaat gebruik wordt gemaakt van de ontheffing, wordt een aanvrager gevraagd een rapportage van de jachthouder ten aanzien van het gebruik van de ontheffing te overleggen.
Beoordeling van het hoger beroep
19. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij adequaat gebruik heeft gemaakt van de ontheffing tot afschot om de schade op haar perceel te beperken door na het constateren van de schade twee keer per week op ganzen te jagen.
20. Haar betoog dat afschot niet altijd mogelijk was, gelet op de ligging van de percelen, treft geen doel. Het college heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat het enkel aanwezig zijn van de jager op het perceel voldoende is om als bejaagactie te gelden. Het is hierbij aan het inschattingsvermogen van de jager om te bepalen of hij daadwerkelijk afschot pleegt. De ligging van het perceel staat dus niet in de weg aan het nemen van schadebeperkende maatregelen.
21. Ook het betoog dat uit de twee verklaringen van [persoon] volgt dat er in de schadeperiode bejaagacties zijn uitgevoerd, slaagt niet. Het college heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat een jager iedere bejaagactie moet registreren in het FRS. De gestelde bejaagacties zijn niet geregistreerd in het FRS en uit dit systeem volgt dus niet dat die bejaagacties daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De Afdeling volgt niet de stelling van [appellante] dat het FRS zodanig lang niet functioneerde dat het niet mogelijk was om de bejaagactie te registreren. De overgelegde verklaring van E. van de Vijver van 29 december 2022, ongeveer anderhalf jaar na het indienen van de aanvraag, is daartoe onvoldoende. Daarbij komt, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, dat het op de weg van [appellante] lag om bij een storing contact op te nemen met de Faunabeheereenheid Zeeland.
22. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende heeft gedaan om de schade te beperken.
23. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
24. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
25. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzitter
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024
299-1062
BIJLAGE - WETTELIJK KADER
Wet natuurbescherming
Artikel 3.1
1. Het is verboden opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of te vangen.
[…]
Artikel 3.13
1. Jachtaktehouders verstrekken aan de desbetreffende faunabeheereenheden gegevens over de aantallen dieren, onderscheiden naar soort, die zij hebben gedood.
2. De faunabeheereenheden dragen er zorg voor dat een overzicht dat is samengesteld op basis van gegevens als bedoeld in het eerste lid en gegevens uit het verslag, bedoeld in artikel 3.12, achtste lid, betrekking hebbend op hun totale werkgebied, openbaar wordt gemaakt
Artikel 6.1
1. Gedeputeerde staten verlenen in voorkomende gevallen tegemoetkomingen in schade, geleden in hun provincie, aangericht door natuurlijk in het wild levende:
a. vogels van vogelsoorten als bedoeld in artikel 1 van Vogelrichtlijn, of
[…]
2. Een tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren als bedoeld in het eerste lid, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
[…]
Beleidsregels Natuurbescherming Zeeland 2022
Artikel 5.3
1. Gedeputeerde staten zullen een tegemoetkoming slechts verlenen, indien en voor zover naar hun oordeel de aanvrager de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.
[…]
3. Een tegemoetkoming in schade, veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten en waarvoor voor de bestrijding op basis van artikel 3.3, eerste lid, artikel 3.8, eerste lid, artikel 3.10, tweede lid of artikel 3.17, eerste lid, van de Wet een ontheffing kan worden verleend, wordt slechts toegekend indien:
a. de ontheffing tijdig op deugdelijke wijze is aangevraagd en op inhoudelijke gronden door de provincie is geweigerd;
b. de ontheffing (of toestemming) tijdig, dat wil zeggen uiterlijk op de dag van schadeconstatering, is aangevraagd en nadat deze is verleend daarvan op adequate wijze gebruik is gemaakt, en desondanks, bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten of overige producten is opgetreden.
Besluit van provinciale staten van Zeeland houdende vaststelling Omgevingsverordening Zeeland 2018
Artikel 6.19
[…]
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid, en artikel 3.10, eerste lid, van de wet is het aan de grondgebruiker toegestaan om de in bijlage K bij deze verordening genoemde schadesoorten opzettelijk te doden op de door hem gebruikte gronden, ter voorkoming van in het lopende of daarop volgende jaar dreigende schade op deze gronden, of in het omringende gebied, voor zover deze gronden zijn gelegen binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid in de provincie Zeeland.
Artikel 6.20
1. Vrijgestelde handelingen als bedoeld in artikel 6.19, eerste en tweede lid, vinden plaats overeenkomstig een faunabeheerplan.
2. Over de uitvoering van de vrijgestelde handelingen, bedoeld in artikel 6.19, eerste en tweede lid, wordt elk kwartaal gerapporteerd aan de faunabeheereenheid door middel van het faunaregistratiesysteem (FRS).
3. Indien de grondgebruiker in overeenstemming met artikel 3.15, zevende lid, van de wet de vrijgestelde handelingen, bedoeld in artikel 6.19, eerste en tweede lid, door een ander laat uitoefenen, dient deze persoon de schriftelijke en gedagtekende toestemming van de grondgebruiker bij zich te dragen en op eerste vordering van een daartoe bevoegde beambte ter inzage te geven.
BIJLAGE K
Soort: Grauwe gans (Anser Anser)
Belang: Ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij, wateren
Gebied: De gehele provincie Zeeland
Periode: Van 15 februari tot 1 november daaropvolgend
Toegestane middelen/methoden: Geweer en lokvogels
Specifieke voorschriften: Niet in de periode van 15 februari tot 1 april daaropvolgend binnen de aangewezen ganzenrustgebieden aangegeven in bijlage 19.