ECLI:NL:RVS:2024:4988

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
202305311/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen last onder dwangsom opgelegd door burgemeester van Gorinchem wegens overtreding van de APV

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van de burgemeester van Gorinchem, die op 23 februari 2022 een last onder dwangsom heeft opgelegd wegens overtreding van artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Gorinchem. Dit artikel verbiedt het zich op een openbare plaats ophouden met het doel om verdovende middelen aan te bieden of te verwerven. De burgemeester heeft de last onder dwangsom opgelegd met de waarschuwing dat bij een nieuwe overtreding binnen twee jaar een geldbedrag van € 5.000,00 verschuldigd is.

De rechtbank Rotterdam heeft op 29 juni 2023 het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van de burgemeester vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. [appellant] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 20 november 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. [appellant] was vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. P.A.J. van Putten.

De Afdeling heeft de gronden van [appellant] in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten. De burgemeester had voldoende feiten en omstandigheden vastgesteld die de overtreding van artikel 2:74 van de APV aannemelijk maakten. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd voor zover deze is aangevallen.

Uitspraak

202305311/1/A3.
Datum uitspraak: 4 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Gorinchem,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 juni 2023 in zaak nr. 22/4912 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Gorinchem.
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2022 heeft de burgemeester een last onder dwangsom aan [appellant] opgelegd wegens overtreding van artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Gorinchem (hierna: de APV).
Bij besluit van 7 september 2022 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 september 2022 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 20 november 2024 behandeld, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.A.J. van Putten, advocaat in Almere, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De burgemeester heeft [appellant] onder oplegging van een last onder dwangsom gelast om de overtreding van artikel 2:74 van de APV te beëindigen en beëindigd te houden. Artikel 2:74 van de APV luidt:
"Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden, dan wel post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen."
De last onder dwangsom houdt in dat als de burgemeester binnen twee jaar een nieuwe overtreding van dit artikel constateert, [appellant] een geldbedrag van € 5.000,00 dient te betalen.
2.       De burgemeester heeft aan de last onder dwangsom ten grondslag gelegd dat de politie een onderzoek heeft ingesteld naar de handel in verdovende middelen in georganiseerd verband. Dat heeft geleid tot een instap in de woning aan de [locatie] in Gorinchem. De bevindingen zijn vastgelegd in de bestuurlijke rapportage van 7 december 2021. Bij de instap zijn onder andere een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, een grote hoeveelheid contant geld, een aanzienlijke hoeveelheid luxe goederen, verschillende attributen die duiden op de handel in verdovende middelen en zeven mobiele telefoons (waarvan vier Nokia prepaid telefoons) aangetroffen. Uit eigen waarnemingen van de politie, binnengekomen informatie bij de politie, verklaringen en andere waarheidsvindingen, is volgens de burgemeester gebleken dat [appellant] bemiddelde in de verkoop van harddrugs op straat. Daarmee heeft hij het verbod in artikel 2:74 van de APV overtreden. Het door [appellant] tegen de opgelegde last onder dwangsom gemaakte bezwaar heeft de burgemeester ongegrond verklaard.
Wat heeft de rechtbank geoordeeld?
3.       Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft de rechtbank een mondelinge tussenuitspraak gedaan. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit op bezwaar in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De burgemeester heeft de overtreding namelijk gebaseerd op een algemene opmerking van de politie uit de bestuurlijke rapportage over onder meer eigen waarnemingen, zonder dat duidelijk is op welke concrete feiten en omstandigheden de politie deze opmerking heeft gebaseerd. De burgemeester had dat moeten nagaan volgens de rechtbank. De burgemeester heeft daarna een aanvullende motivering gegeven, die mede gebaseerd is op een aanvullende bestuurlijke rapportage van 23 februari 2023. In r.o. 6 van haar uitspraak heeft de rechtbank hieruit verschillende waarnemingen en gebeurtenissen genoemd waarbij [appellant] betrokken was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester daarmee alsnog de feiten en omstandigheden vastgesteld die aannemelijk maken dat [appellant] artikel 2:74 van de APV heeft overtreden. De rechtbank heeft het beroep daarom gegrond verklaard en de rechtsgevolgen in stand gelaten.
Hoger beroep
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten, omdat hij geen overtreder is van artikel 2:74 van de APV. [appellant] meent dat onvoldoende wordt gemotiveerd waar de verdenking vandaan komt. De politie heeft bij hem geen verdovende middelen aangetroffen en de politie heeft ook niet waargenomen dat hij derden zou aansturen. Daarbij is ook van belang dat niet is vastgesteld dat [appellant] eigenaar is van de aangetroffen middelen in de woning.
Beoordeling van het hoger beroep
5.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6 en 6.1 opgenomen overwegingen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd voor zover aangevallen.
Proceskosten
7.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Meerman, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Meerman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024
960