202304460/1/A3.
Datum uitspraak: 4 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Almelo,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 mei 2023 in zaak nr. 21/1471 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Almelo.
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2021 heeft de burgemeester besloten om de woning van [appellant] aan [locatie] in Almelo voor een periode van vier maanden te sluiten.
Bij besluit van 19 juli 2021 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 20 november 2024 behandeld, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Ichoh, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] en haar [echtgenoot] zijn eigenaar van de woning aan [locatie] in Almelo. Op 23 februari 2021 heeft de burgemeester van de politie een bestuurlijke rapportage ontvangen. Daarin staat dat de politie in 2020 een strafrechtelijk onderzoek is gestart naar [echtgenoot] in verband met de verdenking van de handel in verdovende middelen. Op 10 december 2020 is hij na een door de politie waargenomen drugsdeal aangehouden en op dezelfde dag heeft een huiszoeking plaatsgevonden. Bij die doorzoeking is het volgende aangetroffen en in beslag genomen: 55,97 gr cocaïne, meer dan duizend lege gripzakjes, contant briefgeld in verschillende coupures (€ 4.070,00), drie zakken met muntgeld (€ 380,66), voertuigen en (dure) horloges. De burgemeester heeft naar aanleiding hiervan besloten om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet en overeenkomstig het Damoclesbeleid 2019 voor vier maanden te sluiten. Het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar heeft hij ongegrond verklaard. De rechtbank heeft dat besluit in stand gelaten.
Hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat zij niet op de hoogte was van de verdovende middelen en handelsattributen in haar woning. Uit het feit dat bij de huiszoeking ook voertuigen, horloges en contant geld zijn aangetroffen, kan niet zonder meer volgen dat [appellant] kennis droeg van de activiteiten van haar echtgenoot, dan wel dat zij daar redelijkerwijs van op de hoogte had moeten zijn. De politie trof de verdovende middelen en het contante geld weliswaar aan op toegankelijke plaatsen, maar daarmee is niet gezegd dat dat eerder ook het geval is geweest. Daarom treft [appellant] geen verwijt van de overtreding. Daarnaast is van belang dat [appellant] door de detentie van haar echtgenoot een alleenstaande moeder was met de zorg voor een minderjarig kind, terwijl zij ook nog vier maanden zwanger was. Gelet op deze omstandigheden is de sluiting van haar woning onevenredig, aldus [appellant].
Beoordeling van het hoger beroep
3. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.6 tot en met 5.10 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
Proceskosten
5. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Meerman, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Meerman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024
960