ECLI:NL:RVS:2024:4979

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
202201463/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Reparatieplan Herziening Zuidplaspolder 1 en beroepen van Glastuinbouw Nederland en anderen

Op 4 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Reparatieplan Herziening Zuidplaspolder 1" dat op 25 januari 2022 door de raad van de gemeente Zuidplas was vastgesteld. Dit bestemmingsplan was een reactie op een eerdere uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020, waarin het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 1" deels was vernietigd. Glastuinbouw Nederland, samen met andere appellanten, heeft beroep ingesteld tegen het nieuwe bestemmingsplan, omdat zij van mening zijn dat het plan niet voldoende rekening houdt met de belangen van glastuinbouwbedrijven in de regio.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan niet in overeenstemming is met de eerdere uitspraak, omdat het geen betrekking heeft op de gronden van de glastuinbouwbedrijven in de omgeving van het bedrijf van appellant sub 2. De raad heeft erkend dat er in de omgeving van het bedrijf van appellant sub 2 nog andere glastuinbouwbedrijven zijn die niet in het plan zijn opgenomen, wat in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid. De Afdeling heeft daarom het besluit van de raad vernietigd voor zover het niet betrekking heeft op deze gronden.

Daarnaast heeft de Afdeling geoordeeld dat het bestemmingsplan voor de percelen van appellante sub 3 en appellante sub 4, die de bestemming "Bedrijf" hebben gekregen, ook niet zorgvuldig is voorbereid, omdat er geen ecologisch onderzoek is verricht, ondanks de nabijheid van het Natuurnetwerk Nederland. De raad heeft niet aangetoond dat de bedrijfsbestemming geen nadelige gevolgen heeft voor het NNN. De Afdeling heeft ook de wijzigingsbevoegdheid in de planregels vernietigd, omdat deze niet voldoet aan de eisen van de goede ruimtelijke ordening. De raad is opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

202201463/1/R3.
Datum uitspraak: 4 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       Glastuinbouw Nederland, gevestigd in Zoetermeer,
2.       [appellante sub 2A], gevestigd in Zevenhuizen, gemeente Zuidplas, en de erfgenamen van [appellant sub 2B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3.       [appellant sub 3] (hierna: [appellante sub 3]), wonend in Moordrecht, gemeente Zuidplas,
4.       [appellante sub 4] (hierna: [appellante sub 4]), gevestigd in Moordrecht, gemeente Zuidplas,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Zuidplas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Reparatieplan Herziening Zuidplaspolder 1" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Glastuinbouw Nederland, [appellant sub 2], [appellante sub 3] en [appellante sub 4] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 3] en [appellante sub 4] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 23 september 2024, waar Glastuinbouw Nederland, vertegenwoordigd door[gemachtigde A], [appellante sub 3] en [appellante sub 4], vertegenwoordigd door mr. M.S. van der Hoek, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door N. Hidding, bijgestaan door mr. L. van Schie-Kooman, advocaat te Delft, zijn verschenen. Voorts is op de zitting Aannemingsbedrijf B.V. vertegenwoordigd door [gemachtigde B], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het bestemmingsplan is op 30 september 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Bij uitspraak van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2506 (hierna: de uitspraak van 28 oktober 2020), heeft de Afdeling het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 1" deels vernietigd. Naar aanleiding van deze gedeeltelijke vernietiging heeft de raad voor vijf locaties een nieuw bestemmingsplan vastgesteld, "Reparatieplan Herziening Zuidplaspolder 1".
Glastuinbouw Nederland, [appellant sub 2], [appellante sub 3] en [appellante sub 4] zijn het niet eens met dit bestemmingsplan en hebben, na het indienen van zienswijzen, beroep ingesteld. Glastuinbouw Nederland is een overkoepelende organisatie die opkomt voor de belangen van glastuinbedrijven en voor het behoud van glastuingebieden in Nederland. [appellant sub 2] is eigenaar van het perceel [locatie 1] in Zevenhuizen en exploiteert daar een tuinbouwbedrijf; het perceel heeft in het plan de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw". [appellante sub 3] woont en [appellante sub 4] is gevestigd op het adres [locatie 2] in Moordrecht, naast het perceel [locatie 2], locatie 3] en locatie 4], dat in het plan de bestemming "Bedrijf" heeft gekregen.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepen
Het beroep van Glastuinbouw Nederland
Omvang plan
4.       Glastuinbouw Nederland betoogt dat het plan, gelet op de uitspraak van 28 oktober 2020, betrekking had moeten hebben op alle gronden van glastuinbouwbedrijven die binnen de contouren vallen van het door de provincie aangewezen "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland".
4.1.    Ten tijde van het bestreden besluit gold de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Artikel 6.15, eerste lid luidt: "Een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II, laat alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking." Op kaart 11 zijn bepaalde gronden aangewezen als "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland".
4.2.    In de uitspraak van 28 oktober 2020 heeft de Afdeling naar aanleiding van het beroep van Glastuinbouw Nederland onder 6.4 overwogen dat het plan moet worden vernietigd, voor zover daarin niet is voorzien in ontwikkelingsmogelijkheden voor glastuinbouwbedrijven binnen het als "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland" aangewezen gebied, zoals met artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening Ruimte is bedoeld. Onder 6.4 heeft de Afdeling ook overwogen dat het deel van het plangebied dat ligt in het gebied dat op kaart 3 "Teeltgebieden" van de Verordening Ruimte is aangewezen als "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland", het deel van het plangebied betreft dat ligt tussen de Eerste en Tweede Tochtweg en een deel van het plangebied dat ligt tussen de Zuidplasweg en de Bierhoogtweg (onder andere het perceel van [appellant sub 2]).
In de plantoelichting is onder 2.5 toegelicht dat naar aanleiding van deze vernietiging een verruiming van de maximaal toegestane bouwhoogte voor kassen tot 10 m in het plan zal worden opgenomen. Deze maximaal toegestane bouwhoogte heeft de raad opgenomen in artikel 4.2.2, aanhef en onder b, van de planregels, dat alleen van toepassing is op gronden die bij dit plan zijn aangewezen als "Agrarisch - Glastuinbouw". Verder heeft de raad in dit verband in artikel 4.2.2 van de planregels niet langer opgenomen dat de oppervlakte aan kassen per bouwvlak maximaal 2 ha bedraagt, of de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt. Ook hiervoor geldt dat die aanpassing alleen geldt voor glastuinbouwbedrijven op gronden die bij dit plan zijn aangewezen als "Agrarisch - Glastuinbouw". Op de zitting heeft de raad erkend dat in de omgeving van het bedrijf van [appellant sub 2] nog een aantal glastuinbouwbedrijven ligt in het gebied dat op kaart 3 "Teeltgebieden" van de Verordening Ruimte (ten tijde van dit plan: Omgevingsverordening Zuid-Holland) is aangewezen als "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland" waarvan de gronden niet in dit plan zijn opgenomen. De raad heeft er daarbij op gewezen dat deze bedrijven geen beroep hadden ingesteld tegen het plan waarop de uitspraak van 28 oktober 2020 betrekking had. Op de zitting heeft de raad erkend dat de formulering van de vernietiging in de uitspraak van 28 oktober 2020 geen aanleiding geeft om het plangebied te beperken tot de gronden van de bedrijven die beroep hadden ingesteld tegen het plan waarop de uitspraak van 28 oktober 2020 betrekking had. Daarbij dient bedacht te worden dat de vernietiging is uitgesproken naar aanleiding van het beroep van Glastuinbouw Nederland, dat opkomt voor de belangen van de glastuinbouwbedrijven.
De raad heeft het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid genomen. Dit besluit komt daarom in aanmerking voor vernietiging, voor zover het daarbij vastgestelde plan geen betrekking heeft op de gronden van de glastuinbouwbedrijven in de omgeving van het bedrijf van [appellant sub 2] aan de [locatie 1] in Zevenhuizen die ten tijde van het bestreden besluit lagen in het gebied dat op kaart 11 "Greenports" van bijlage II van de Omgevingsverordening Zuid-Holland is aangewezen als "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland".
Het betoog slaagt.
Beperking door bouwvlak
5.       Glastuinbouw Nederland betoogt dat voor de in de Verordening Ruimte opgenomen teeltgebieden maximale mogelijkheden dienen te worden geboden voor glastuinbouwontwikkeling. Zij betoogt dat het plan in strijd is met deze verordening. De mogelijkheden voor glastuinbouw dienen niet beperkt te blijven tot de al aangewezen bouwvlakken. Door het opnemen van alleen aangewezen bouwvlakken is sprake van het stellen van een maximum aan bedrijfsomvang, omdat er tegelijkertijd geen mogelijkheid wordt geboden om bouwvlakken te vergroten of nieuwe bouwvlakken te realiseren.
5.1.    De raad stelt dat hij heeft besloten om per bedrijfsperceel een bouwvlak op te nemen, waarbinnen niet langer een maximum aan het aantal hectare aan kassen geldt. Hierdoor is het mogelijk het bouwvlak volledig te benutten ten behoeve van glastuinbouw. Op deze wijze is volgens de raad conform de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020 voldoende rekening gehouden met de belangen van de glastuinbouwers, waarbij bestaande bouwrechten worden gerespecteerd. Dit is ook de wens van Glastuinbouw Nederland geweest, zoals uitgesproken in de vorige beroepsprocedure en de zienswijze.
5.2.    In de uitspraak van 28 oktober 2020 heeft de Afdeling onder 6.4 overwogen dat mogelijk toekomstige woningbouw met bijbehorende voorzieningen en ontsluitingswegen in het gebied, niet als argument kan worden gebruikt voor een conserverende bestemming wat betreft de toegelaten oppervlakte aan kassen en de maximale bouwhoogte van kassen.  De Afdeling heeft daartoe overwogen dat een bestemmingsplan dat voorziet in onder meer woningbouw in strijd zou zijn met artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening Ruimte. Zoals hiervoor overwogen heeft de raad, om rekening te houden met eventuele uitbreidingswensen van betrokken glastuinbouwers, in artikel 4.2.2 van de regels van dit plan niet langer opgenomen dat de oppervlakte aan kassen per bouwvlak maximaal 2 ha bedraagt, of de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt. Hierdoor kan het hele bouwvlak bebouwd worden met kassen. Ook heeft de raad in dat artikel de maximaal toegestane bouwhoogte voor kassen vergroot naar 10 m.
De uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020 verplichtte er niet toe om bouwvlakken van glastuinbouwbedrijven te vergroten of nieuwe bouwvlakken toe te staan. De keuze van de raad om bouwvlakken niet te vergroten of nieuwe bouwvlakken niet toe te staan, is ook niet in strijd met artikel 6.15, eerste lid, van de ten tijde van het bestreden besluit geldende Omgevingsverordening Zuid-Holland. Dit artikellid staat alleen niet toe dat de gronden die als glastuinbouwgebied zijn aangewezen, worden gebruikt voor iets anders dan glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking. Dit betekent niet dat er geen begrenzing kan worden gesteld aan de bebouwingsmogelijkheden van de gronden van een glastuinbouwbedrijf of een openlucht tuinbouwbedrijf. Overigens is niet gebleken van concrete initiatieven die zouden noodzaken tot het vergroten van een bouwvlak of het toestaan van een nieuw bouwvlak.
Het betoog slaagt niet.
Bouwhoogte
6.       Glastuinbouw Nederland betoogt dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd waarom er voor kassen voor een maximaal toegestane  bouwhoogte van 10 m is gekozen. De raad had moeten nagaan welke bouwhoogte toereikend is, gelet op de modernisering van glastuinbedrijven. Dit heeft de raad ten onrechte niet gedaan. Volgens Glastuinbouw Nederland moet de maximaal toegestane bouwhoogte minimaal 13,5 m zijn of de raad zou geen maximaal toegestane bouwhoogte moeten opnemen.
6.1.    De raad stelt dat in het deels vernietigde bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 1" een bouwhoogte van 8 m was opgenomen. Glastuinbouw Nederland heeft in de beroepsprocedure tegen dat plan aangevoerd dat die bouwhoogte te laag was. In overeenstemming met de in die procedure geuite wens van Glastuinbouw Nederland heeft de raad in dit bestemmingsplan de maximaal toegestane bouwhoogte vergroot naar 10 m. Deze hoogte sluit volgens de raad aan bij de maximaal toegestane bouwhoogte die in het algemeen in andere bestemmingsplannen voor kassengebieden wordt aangehouden. Een grotere bouwhoogte is ook niet wenselijk, gelet op de inzet op een open, groen, en beleefbaar landschap met lange zichtlijnen.
6.2.    Op de zitting heeft Glastuinbouw Nederland toegelicht dat sinds 2017 een bouwhoogte van in ieder geval 12 m is vereist voor kassen, in verband met de voorzieningen in verband met vermindering van emissies en energiebesparing bovenin de kas, en dat er, in het geval van specialisatie, nog wat meer hoogte nodig is. Om die reden heeft Glastuinbouw Nederland nu gevraagd om een maximaal toegestane bouwhoogte van 13,5 m. De raad heeft verder toegelicht dat er een afwijkingsbevoegdheid wordt opgenomen in een plan met de mogelijkheid om een bouwhoogte van maximaal 15 m toe te staan, als er sprake is van een gebied met specialisaties. Daarvan is volgens hem hier geen sprake.
In 2018 heeft Glastuinbouw Nederland tijdens de beroepsprocedure die heeft geleid tot de uitspraak van 28 oktober 2020 om een maximaal toegestane bouwhoogte van 10 m verzocht, rekening houdend met de benodigde voorzieningen in verband met vermindering van emissies en energiebesparing. Glastuinbouw Nederland heeft onvoldoende onderbouwd waarom de in de vorige beroepsprocedure door haar gewenste hoogte, waarbij de inzichten sinds 2017 betrokken konden worden, bij nader inzien toch niet voldoende is.
De Afdeling ziet in wat is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad redelijkerwijs niet voor een maximaal toegestane bouwhoogte van 10 m heeft kunnen kiezen. Overigens is in artikel 12, aanhef en onder a, van de planregels een mogelijkheid opgenomen om met 10% af te wijken van de voorgeschreven 10 m en op die manier dus een bouwhoogte van maximaal 11 m toe te staan.
Het betoog slaagt niet.
Het beroep van [appellant sub 2] ([locatie 1] in Zevenhuizen)
Beperken uitbreidingsmogelijkheden
7.       [appellant sub 2] betoogt dat de raad niet heeft voldaan aan wat de Afdeling in de uitspraak van 28 oktober 2020 onder 9.3 heeft overwogen. Volgens [appellant sub 2] heeft de raad ten onrechte de maximale uitbreidingsmogelijkheid voor bebouwing op zijn perceel niet op 4 ha bepaald. Daarnaast voert [appellant sub 2] aan dat het perceel binnen het door de provincie aangewezen "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland" ligt en dat de raad daarom de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" had moeten toekennen; dit heeft de raad niet gedaan. Volgens [appellant sub 2] heeft de raad met de wijze van bestemmen ten onrechte vooruit gelopen op eventuele toekomstige bestemmingen.
7.1.    De raad stelt dat de Afdeling voor dit perceel heeft geoordeeld dat de uitbreidingswens betrokken had moeten worden bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 1". De raad heeft dit toen niet gedaan en daarom heeft de Afdeling het bestemmingsplan voor dit perceel vernietigd. De raad stelt dat hij bij de vaststelling van het reparatieplan de uitbreidingswens van [appellant sub 2] bij de afweging heeft betrokken. Het is echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet wenselijk om een uitbreiding tot 4 ha toe te staan. Dit heeft te maken met de wens om het gebied ecologisch en recreatief aantrekkelijker te maken. Verder was geen sprake van een voldoende concreet en tijdig kenbaar gemaakt initiatief waarvan ten tijde van de vaststelling van het plan de ruimtelijke aanvaardbaarheid kon worden beoordeeld.
7.2.    In de uitspraak van 28 oktober 2020 heeft de Afdeling onder 9.3 overwogen dat de raad de uitbreidingswens van [appellant sub 2] in de besluitvorming met betrekking tot het plan had moeten betrekken en had moeten onderzoeken of in het plan een maximale oppervlakte aan kassen van 4 ha kan worden toegestaan.
7.3.    Aan het perceel [locatie 1] is in het plan de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" toegekend en de aanduiding "bouwvlak". Deze aanduiding is toegekend aan ongeveer 3 ha van het perceel. Hiervan is tot nu toe ongeveer 1 ha bebouwd met kassen.
7.4.    De raad heeft met het plan alsnog voorzien in een uitbreidingsmogelijkheid voor het glastuinbouwbedrijf aan de [locatie 1] door in artikel 4.2.2. van de regels niet langer op te nemen dat de oppervlakte aan kassen per bouwvlak maximaal 2 ha bedraagt, of de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt. Hierdoor kan het hele bouwvlak bebouwd worden met kassen. Ook heeft de raad in dat artikel de maximaal toegestane bouwhoogte voor kassen vergroot naar 10 m. De raad heeft een verdere uitbreiding van het bedrijf van [appellant sub 2] niet willen toelaten, gelet op de wens om het gebied ecologisch en recreatief aantrekkelijker te maken en omdat van een concreet plan om tot uitbreiding van het bedrijf over te gaan niet is gebleken. De Afdeling is van oordeel dat de raad deze keuze redelijkerwijs heeft kunnen maken. [appellant sub 2] heeft zich, ook in de zienswijze over het ontwerpplan, beperkt tot het aangeven dat hij in het plan de mogelijkheid wenst om op het perceel [locatie 1] 4 ha aan kassen te kunnen oprichten, maar van een concreet plan om uit te breiden blijkt daaruit niet. Verder blijkt uit het door de raad in maart 2021 vastgestelde "Masterplan Middengebied" dat de raad de wens heeft om de Zuidplaspolder ecologisch en recreatief aantrekkelijker te maken.
Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat de raad aan gronden de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouwgebied" had moeten toekennen en dit niet heeft gedaan, doelt hij kennelijk op naastgelegen gronden waaraan in het plan "Herziening Zuidplaspolder 1" de bestemming "Agrarisch" is toegekend. De Afdeling vat het betoog in zoverre op als een plangrensbezwaar, omdat die gronden geen deel uitmaken van het plan dat hier aan de orde is. Omdat de raad met dit plan uitvoering heeft willen geven aan de opdracht die hij heeft gekregen bij de uitspraak van 28 oktober 2020 en de raad naar het oordeel van de Afdeling ter uitvoering van die opdracht voor het perceel van [appellant sub 2] redelijkerwijs heeft kunnen kiezen voor aanpassingen in artikel 4.2.2 van de planregels, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing een goede ruimtelijke ordening dient.
Het betoog faalt.
De beroepen van [appellante sub 3] en [appellante sub 4] ([locatie 2], locatie 3] en locatie 4] in Moordrecht)
Deelintrekking
7.5.    Op de zitting heeft [appellante sub 4] de beroepsgrond ingetrokken dat ten onrechte geen ecologisch onderzoek is verricht.
Ecologisch onderzoek
8.       [appellante sub 3] betoogt dat ten onrechte een ecologisch onderzoek ontbreekt. Het perceel [locatie 2], locatie 3] en locatie 4], waar een bedrijfsbestemming aan is toegekend, ligt nabij het Natuurnetwerk Nederland (hierna: het NNN). Om deze reden is het niet zomaar mogelijk om een bedrijfsbestemming aan het perceel toe te kennen. [appellante sub 3] voert aan dat in de uitspraak van 28 oktober 2020 onder 22.5 is overwogen dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 1" onzorgvuldig is genomen vanwege het ontbreken van een ecologisch onderzoek, in verband met de ligging nabij het NNN. Nu opnieuw geen ecologisch onderzoek is verricht, is het besluit opnieuw onzorgvuldig genomen.
Volgens [appellante sub 3] wijkt het standpunt van de raad dat het niet nodig is om een ecologisch onderzoek uit te voeren, omdat het gaat om bestaande gebouwen waar sinds 1996 een bedrijfsbestemming op rust en de ligging van de bedrijfsbestemming een gegeven is geweest bij het aanwijzen van het NNN, af van wat staat in de toelichting bij het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 1". De raad gaat er volgens hem ten onrechte aan voorbij dat in het plan bedrijven tot en met categorie 3.1 en andere bedrijven dan groothandelsbedrijven bij recht zijn toegestaan, terwijl dat in het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" uit 1996 niet het geval was.
8.1.    De raad voert aan dat aan [appellante sub 3] het relativiteitsvereiste kan worden tegengeworpen. De afstand tussen de percelen van [appellante sub 3] en het Natura 2000-gebied "Nieuwkoopse Plassen en de Haeck" bedraagt ongeveer 15 km. In de uitspraak van 28 oktober 2020 heeft de Afdeling al geoordeeld dat, gelet op deze afstand, het belang van [appellante sub 3] bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woonomgeving niet zo verweven is met de algemene belangen die de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) beoogt te beschermen dat moet worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk strekken tot bescherming van zijn belangen.
De raad stelt zich verder op het standpunt dat het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 1" en de daarbij behorende toelichting, alsmede het bestemmingsplan "Landelijk Gebied", in deze procedure niet ter discussie staan. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling heeft de raad in dit plan een nieuwe afweging gemaakt, die ook blijkt uit de toelichting.
De raad stelt dat de bedrijfsbestemming, waarbij bedrijven tot en met categorie 2 met vrijstelling zijn toegestaan, al sinds 1966 op het perceel ligt. De aanwijzing van Natuurnetwerk Nederland heeft pas in 2017 plaatsgevonden; toen was er dus al sprake van een bedrijfsbestemming. Volgens de raad heeft de bedrijfsbestemming daarom geen nadelige gevolgen voor het gebied. De raad heeft daarom afgezien van het doen van een ecologisch onderzoek.
8.2.    Voor zover de raad over deze beroepsgrond heeft aangevoerd dat aan [appellante sub 3] het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan worden tegengeworpen, overweegt de Afdeling het volgende. [appellante sub 3] heeft zich bij deze beroepsgrond niet beroepen op een schending van de normen van de Wnb die zien op de bescherming van het Natura 2000-gebied "Nieuwkoopse Plassen en de Haeck". Wat de raad heeft aangevoerd, leidt er dus niet toe dat de Afdeling niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond.
8.3.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 28 oktober 2020 onder 22.5 het volgende overwogen: "Verder heeft [appellante sub 3] aangevoerd dat ook de ligging nabij het Natuurnetwerk Nederland in de weg staat aan een bedrijfsbestemming. In de plantoelichting staat dat het dichtstbijzijnde
NNN-gebied is gelegen bij de Derde Tochtweg en zich aangrenzend aan de kavel bevindt. Daarmee wordt gedoeld op de percelen [locatie 2], locatie 3], locatie 4] en [locatie 5]. Verder staat in de plantoelichting dat er aanleiding is om op de locatie [locatie 2], locatie 3] en locatie 4] een ecologisch onderzoek uit te voeren ("onderzoek bij dit plan, ligging in/nabij NNN"). Een dergelijk onderzoek is echter niet uitgevoerd. Ook in zoverre is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en slaagt het betoog."
8.4.    Aan het perceel [locatie 2], locatie 3] en locatie 4] in Moordrecht, dat is gelegen naast het perceel van [appellante sub 3], is de bestemming "Bedrijf" toegekend en de aanduidingen "bouwvlak", "bedrijf tot en met categorie 3.1", "bedrijf tot en met categorie 2" en "bedrijf tot en met categorie 1".tikel 5.1 van de planregels luidt: "De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 1': bedrijven in categorie 1 van de als bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven in categorie 1 en 2 van de als bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede een aannemersbedrijf uit ten hoogste categorie 3.1 van de als bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3. 1': bedrijven in categorie 1, 2 en 3.1 van de als bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
(…)"
8.5.    De raad heeft het niet nodig geacht om ecologisch onderzoek te doen naar de gevolgen van de aan het perceel [locatie 2], locatie 3] en locatie 4] toegekende bestemming "Bedrijf" voor het naastgelegen NNN, omdat vóór de aanwijzing van het NNN in 2017 er al een bedrijfsbestemming was toegekend aan deze percelen. Volgens haar heeft de toekenning van de bedrijfsbestemming bij dit plan dan ook geen nadelige gevolgen voor het NNN. [appellante sub 3] heeft onweersproken gesteld dat bij het voor dit perceel voorheen geldende plan "Landelijk gebied 1996" alleen groothandelsbedrijven op het perceel waren toegelaten en met een binnenplanse vrijstelling op grond van artikel 5, derde lid, van de voorschriften, ook bedrijven in categorie 1 en 2. Bij het bestreden plan zijn evenwel zowel ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" als ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" bedrijven toegestaan in categorie 3.1. Nog los van de vraag of op grond van artikel 5, derde lid, van de voorschriften van het plan "Landelijk gebied" vrijstellingen zijn verleend waarmee naast groothandelsbedrijven bedrijven in categorie 1 en 2 mogelijk zijn gemaakt, zijn bedrijven in categorie 3.1 bedrijven met grotere milieugevolgen dan bedrijven in categorie 1 en 2. Daarom kan niet worden gesteld dat het plan niet leidt tot nadeligere gevolgen voor het NNN dan het plan "Landelijk gebied" dat gold ten tijde van de aanwijzing van het NNN in 2017. Dit betekent dat de motivering voor het achterwege laten van ecologisch onderzoek niet deugdelijk is. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
Het betoog slaagt.
Woon- en leefklimaat/geluidhinder
9.       [appellante sub 3] betoogt dat de raad het gebied rond het perceel [locatie 2], locatie 3] en locatie 4] ten onrechte heeft aangemerkt als "gemengd gebied" als bedoeld in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG (hierna: VNG-brochure). Het gaat hier niet om een buitengebied met agrarisch karakter, zoals de raad stelt, maar om een natuurgebied. De raad had daarom moeten uitgaan van het gebiedstype "rustig buitengebied" zoals hij dit ook in het bestemmingsplan "Herziening Zuidplaspolder 1" heeft gedaan. Hiermee verlaat de raad ten onrechte zijn eerdere standpunt met betrekking tot de gebiedstypering. De raad had moeten uitgaan van de eerder gekozen gebiedstypering met als gevolg dat er niet aan de richtafstanden kan worden voldaan.
Voor zover de raad met het oog op het voldoen aan de richtafstanden aan een strook grond langs het perceel van [appellante sub 3] de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 1" heeft toegekend, voert [appellante sub 3] aan dat op dit moment voertuigen van een bedrijf in categorie 2 over deze strook grond rijden, die zonder deze strook grond het terrein achter het bedrijf niet kunnen bereiken. Aan de strook grond is ook geen bouwvlak toegekend, zodat hier geen zelfstandig bedrijf kan worden gevestigd. Volgens [appellante sub 3] is het plan daarom voor zover het betrekking heeft op deze strook grond niet uitvoerbaar.
[appellante sub 3] stelt dat hij woont binnen de geluidszone van de A20. Uit figuur 2 van het akoestische rapport "Akoestisch onderzoek industrielawaai [locatie 2], locatie 3] en locatie 4] in Moordrecht" van Omgevingsdienst Midden-Holland van augustus 2021 (hierna: het akoestische rapport) volgt volgens hem dat de gecumuleerde geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai hoog is. Uit het onderzoek en de plantoelichting volgt vervolgens niet in hoeverre de cumulatieve geluidbelasting, mede als gevolg van de bedrijfsactiviteiten in het plangebied, een rol heeft gespeeld bij de beoordeling van wat een goede ruimtelijke ordening is. Volgens [appellante sub 3] is het besluit daarom onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid.
Als laatste betoogt [appellante sub 3] dat er in het akoestische onderzoek ten onrechte vanuit wordt gegaan dat de gevelwering van een eventueel te plaatsen mantelzorgwoning dient te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit 2003, zijnde 25 dB. Op grond van artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 dient een mantelzorgwoning een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidswering te hebben met een minimum van 20 dB. In het onderzoek wordt volgens [appellante sub 3] aldus een te gunstige voorstelling van zaken gepresenteerd. Ook in zoverre is het besluit onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid.
9.1.    De raad stelt ten aanzien van de gebiedstypering dat naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020 en de opdracht die daarbij aan de raad is gegeven, nader onderzoek is gedaan waarbij de VNG-brochure opnieuw is toegepast. De raad erkent dat hij bij het vorige bestemmingsplan is uitgegaan van een ander omgevingstype. De raad is van mening dat er geen reden is om vast te houden aan een eerdere, onjuiste gebiedstypering. Door de ligging nabij de A20 is er een zodanige geluidsbelasting dat volgens de raad niet kan worden gesproken van een rustig buitengebied. Het geluid van de A20 is een bepalende geluidsbron; het feit dat de locatie volledig is omsloten door de bestemming "Natuur" doet daar niet aan af. Hierdoor is volgens de raad sprake van een gemengd gebied.
Doordat het gebied als gemengd gebied kan worden getypeerd, kunnen de richtafstanden volgens de raad worden verlaagd. Nu de richtafstand dient te worden gemeten vanaf de perceelsgrens van [appellante sub 3], is bedrijvigheid met milieucategorie 3.1 niet op het gehele perceel mogelijk. De richtafstand van 30 m wordt namelijk overschreden. Hierom heeft de raad aan een deel van het perceel de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" toegekend. De daarbij horende richtafstand van 10 m wordt gehaald door toekenning van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 1" aan een smalle strook langs het perceel van [appellante sub 3].
In het akoestische rapport is gekeken naar de cumulatieve geluidsbelasting, waarbij ook het geluid van de Rijksweg A20 is meegenomen. Uit de conclusie van het akoestische rapport volgt dit ook. De cumulatieve geluidsbelasting van de verkeersbewegingen over de strook grond met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 1"en het geluid van de  Rijksweg A20 is beoordeeld in het kader van de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit blijkt ook uit de plantoelichting.
Wat betreft de gevelwering van mantelzorgwoningen stelt de raad dat om de gevelwering van de woning te bepalen de eisen uit het Bouwbesluit die golden ten tijde van de vergunningverlening voor de woning, zijn aangehouden. Indien er een mantelzorgwoning zou worden gebouwd, zou dit gebouw aan de eis van 20 dB moeten voldoen. Er is echter geen concreet plan om een mantelzorgwoning te realiseren. Daarnaast stelt de raad dat een toepassing van een geluidwering van 20 dB de conclusie van het rapport niet zou veranderen.
9.2.    In de plantoelichting staat dat de raad de omgeving van het perceel [locatie 2], locatie 3] en locatie 4] aanmerkt als "gemengd gebied" als bedoeld in de VNG-brochure. In de VNG-brochure staat over "gemengd gebied" het volgende: "Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend."
Het perceel van [appellante sub 3] ligt op een afstand van ongeveer 200 m van de Rijksweg A20, binnen de geluidszone van de Rijksweg A20 op grond van de Wet geluidhinder van 400 m aan weerszijden van die weg. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad kunnen oordelen dat het hier gaat om een gebied dat direct langs de hoofdinfrastructuur ligt en om die reden moet worden aangemerkt als een "gemengd gebied" als bedoeld in de
VNG-brochure. De raad heeft dan ook uit kunnen gaan van de richtafstanden tot het omgevingstype gemengd gebied, die onderscheidenlijk 0, 10 en 30 m bedragen voor categorie 1, 2 en 3.1.
Het betoog slaagt niet.
9.3.    Met betrekking tot de strook grond langs het perceel van [appellante sub 3] waaraan de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 1" is toegekend, overweegt de Afdeling als volgt. Op het deel van het perceel waaraan de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" is toegekend, is ook een bedrijf in categorie 1 toegestaan. Dit betekent dat de strook grond met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 1" gebruikt zou kunnen worden door een bedrijf in categorie 1 dat op het deel van het perceel met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" is gevestigd. Dat betekent dat het plan in zoverre uitvoerbaar is.
Het betoog slaagt niet.
9.4.    De raad heeft zich voor de beoordeling van de geluidhinder als gevolg van het toekennen van de bedrijfsbestemming gebaseerd op het toetsingskader voor geluid uit de VNG-brochure. Dit toetsingskader bestaat uit 4 stappen. Met de in dit geval aan het perceel toegekende aanduidingen die betrekking hebben op de categorieën van bedrijven, is in beginsel voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure. Dit betekent dat in beginsel kan worden volstaan met stap 1 van het toetsingskader. Pas in stap 3 moet cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting in de afweging worden betrokken. Hieraan wordt pas toegekomen als niet wordt voldaan aan de in stap 1 bedoelde richtafstanden en als vervolgens op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen niet kan worden voldaan aan de in stap 2 genoemde geluidgrenswaarden.
In dit geval heeft de raad niet onderkend dat hij, gelet op artikel 5.1, aanhef en onder b, van de planregels, op het deel van het perceel waaraan de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" is toegekend, ook een aannemersbedrijf uit ten hoogste categorie 3.1 heeft toegelaten. Voor een bedrijf in die categorie geldt een richtafstand van 30 m tot het omgevingstype gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt in dit geval niet voldaan, nu de afstand van de gronden met deze aanduiding tot het perceel van [appellante sub 3] 10 m bedraagt. In het akoestische rapport is niet onderzocht of in dit geval met een bedrijf in categorie 3.1 op die afstand kan worden voldaan aan de in stap 2 genoemde geluidgrenswaarden. Daarmee is onduidelijk of de raad in zoverre zou zijn toegekomen aan stap 3 en in dat kader in zijn afweging de cumulatie van geluid van bedrijvigheid binnen het deel van het perceel met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" met reeds aanwezige geluidbelasting, zoals van in de omgeving aanwezige wegen, had moeten betrekken. Het besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt.
9.5.    Ten aanzien van de mogelijkheid om op het perceel van [appellante sub 3] een mantelzorgwoning te realiseren, overweegt de Afdeling als volgt. In het akoestische rapport is vanaf pagina 14 bezien of als gevolg van de optredende piekgeluiden door voertuigbewegingen in het plangebied in een mantelzorgwoning op het perceel van [appellante sub 3] nog een aanvaardbare binnenwaarde optreedt. Daarbij is op grond van het Bouwbesluit 2003 uitgegaan van een minimale gevelwering van de mantelzorgwoning van 25 dB. De raad heeft erkend dat ten tijde van de vaststelling van het plan op grond van het Bouwbesluit 2012 evenwel een minimale gevelwering van 20 dB gold. Uit tabel 3 op pagina 14 van het akoestische rapport valt af te leiden, dat wanneer met dit verschil van 5 dB rekening wordt gehouden, het op een afstand tussen 5 en 10 m van de perceelsgrens mogelijk is een mantelzorgwoning te plaatsen, waarbij, ook als er met een vrachtwagen wordt gereden, nog voldaan wordt aan de binnenwaarde van 55 dB(A) voor piekgeluidgrenswaarden uit artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Gelet op de grootte van het perceel van [appellante sub 3] heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het plan de mogelijkheden van [appellante sub 3] om een mantelzorgwoning te plaatsen op zijn perceel, niet onaanvaardbaar beperkt.
Het betoog slaagt niet.
Wijzigingsbevoegdheid
10.     [appellante sub 3] en [appellante sub 4] wijzen erop dat de wijzigingsbevoegdheid in artikel 5.5.3 van de planregels het college de bevoegdheid geeft om het plan te wijzigen in die zin dat de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels wordt gewijzigd door het onderbrengen van een bedrijf in een andere categorie, dan wel door het opnemen of afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne, dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven. [appellante sub 3] en [appellante sub 4] betogen dat de Laddertoets wordt doorgeschoven naar de fase van de vaststelling van het wijzigingsplan; de raad had daarom in de regels de verplichting moeten opnemen om de Laddertoets bij het hanteren van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 5.5.3 toe te passen. Nu de raad dit niet heeft gedaan, kan de wijzigingsbevoegdheid niet in stand blijven en dient het plan in zoverre te worden vernietigd.
10.1.  De raad stelt dat naast het feit dat bij toepassing van de in artikel 5.5.3 van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid waarschijnlijk geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, in welk geval de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is, tevens geldt dat bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid het bestemmingsplan (lees: het wijzigingsplan) dient te voldoen aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Een van deze eisen is dat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevat van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Het is derhalve niet noodzakelijk om dit expliciet op te nemen in het bestemmingsplan.
10.2.  Artikel 3.1.6. tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening luidt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien." Het derde lid luidt:
"Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel."
Artikel 5.5.3 van de planregels luidt: "Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze regels wordt gewijzigd door het onderbrengen van een bedrijf in een andere categorie, dan wel door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne, dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
10.3.  De raad heeft het in artikel 5.5.3 van de planregels mogelijk gemaakt dat het college met een wijzigingsplan een bedrijf mogelijk maakt op een plek waar zo’n bedrijf, in verband met de bij het plan toegekende aanduidingen, eerder niet mogelijk was. Gelet op de formulering van artikel 5.5.3 van de planregels is niet uitgesloten dat dit een functiewijziging met zich brengt die naar zijn aard en omvang moet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, onder 7.2). De raad had daarom, gelet op artikel 3.1.6, derde lid, van het Bro, in artikel 5.5.3 van de planregels moeten bepalen dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigingsplan. Nu de raad dit niet heeft gedaan, is het besluit in zoverre in strijd met artikel 3.1.6, derde lid, van het Bro.
Voor zover de raad heeft gesteld dat het niet noodzakelijk is om dit expliciet op te nemen in de planregel omdat er al een wettelijke verplichting is om de beschrijving van de behoefte en de hiervoor genoemde motivering in de toelichting op te nemen, overweegt de Afdeling dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro alleen ziet op een bestemmingsplan maar niet op een wijzigingsplan.
Het betoog slaagt.
Conclusie
11.     Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
12.     Gelet op wat Glastuinbouw Nederland heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het daarbij vastgestelde plan geen betrekking heeft op de gronden van de glastuinbouwbedrijven in de omgeving van het bedrijf van [appellant sub 2] aan de [locatie 1] in Zevenhuizen die ten tijde van het bestreden besluit lagen in het gebied dat op kaart 11 "Greenports" van bijlage II van de Omgevingsverordening Zuid-Holland is aangewezen als "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland", is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd.
13.     Gelet op wat [appellante sub 3] en [appellante sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het het plandeel betreft met de bestemming "Bedrijf" en de daarbij horende aanduidingen en dubbelbestemming voor het perceel [locatie 2], locatie 3] en locatie 4] in Moordrecht, is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Verder is het bestreden besluit voor zover het artikel 5.5.3 van de planregels betreft, in strijd met artikel 3.1.6, derde lid, van het Bro. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd. Vanwege de ruimtelijke samenhang tussen de gronden met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" en de gronden met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 1", ziet de Afdeling aanleiding de vernietiging ook betrekking te laten hebben op de gronden met de laatstgenoemde aanduiding.
13.1.  De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
13.2.  Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1174, zijn op een nieuw te nemen besluit de Omgevingswet en de daarbij behorende omgevingsrechtelijke regels van toepassing. Dat houdt onder meer in dat niet meer kan worden teruggevallen op het vóór 1 januari 2024 ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan, omdat in het ontwerpbestemmingsplan geen regels zijn gesteld met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Proceskosten
14.     De raad moet de proceskosten van [appellante sub 3] en [appellante sub 4] vergoeden. De Afdeling merkt de beroepen van [appellante sub 3] en [appellante sub 4] aan als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb). Volgens bijlage C2 bij het Bpb wordt bij minder dan 4 samenhangende zaken wegingsfactor 1 toegekend. Dit komt neer op een vergoeding van € 875,00 voor het beroep van [appellante sub 3] en een zelfde bedrag voor het beroep van [appellante sub 4]
De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden van Glastuinbouw Nederland en [appellant sub 2].
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellante sub 2A] en de erfgenamen van [appellant sub 2B] ongegrond;
II.       verklaart de beroepen van Glastuinbouw Nederland, [appellant sub 3] en [appellante sub 4] gegrond;
III.      vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zuidplas van 25 januari 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Reparatieplan Herziening Zuidplaspolder 1", voor zover:
a. het plan geen betrekking heeft op de gronden van de glastuinbouwbedrijven in de omgeving van het bedrijf van [appellant sub 2] aan de [locatie 1] in Zevenhuizen die ten tijde van het bestreden besluit lagen in het gebied dat op kaart 11 "Greenports" van bijlage II van de Omgevingsverordening Zuid-Holland is aangewezen als "Glastuinbouwgebied in Westland-Oostland";
b. het het plandeel betreft met de bestemming "Bedrijf" en de daarbij horende aanduidingen en dubbelbestemming voor het perceel [locatie 2], locatie 3] en locatie 4] in Moordrecht;
c. het artikel 5.5.3 van de planregels betreft;
IV.      draagt de raad van de gemeente Zuidplas op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen voor de onderdelen genoemd onder III. en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;
V.       veroordeelt de raad van de gemeente Zuidplas tot vergoeding van de in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00 voor Th.N. Verbee en € 875,00 voor [appellante sub 4], beide bedragen geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.      gelast dat de raad van de gemeente Zuidplas aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:
a.       € 365,00 voor Glastuinbouw Nederland;
b.       € 184,00 voor [appellant sub 3];
c.       € 365,00 voor [appellante sub 4]
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. H. Benek en mr. J.F. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Lap
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024
288-1057