202305133/1/R3.
Datum uitspraak: 4 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Noordeloos, gemeente Molenlanden,
appellant,
en
de raad van de gemeente Molenlanden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Noordeloos, Park Rietveld" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 7 november 2024, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door K.H. Wiersema, E. Kraaijeveld en R. Struik, zijn verschenen. Ook is Develop Inc., vertegenwoordigd door [gemachtigde], op de zitting als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 16 maart 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan is vastgesteld om het initiatief tot het realiseren van 45 grondgebonden woningen en een gemeenschappelijk park op een voormalige bedrijfslocatie aan de [locatie 1] aan de zuidkant van het dorp Noordeloos mogelijk te maken. In het plangebied worden zowel eengezinswoningen, sociale koopwoningen, levensloopbestendige woningen, twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen in een groene setting voorzien. Daarnaast worden twee bestaande bedrijfswoningen omgezet naar burgerwoningen. De gronden in het plangebied hadden voorheen de bestemming "Bedrijf" en "Agrarisch".
[appellant] woont aan de [locatie 2]. Zijn perceel grenst aan de westzijde van het plangebied. Hij kan zich niet met het plan verenigen, voor zover het plan een wandelpad parallel langs het perceel van [appellant] mogelijk maakt.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Het wandelpad
4. [appellant] betoogt dat het wandelpad waar het plan in voorziet tot een onaanvaardbare aantasting van zijn privacy en woongenot leidt. Hiertoe voert hij aan dat het plaatsen van een afscheiding op zijn perceel om inkijk vanaf het pad te voorkomen niet mogelijk is door het hoogteverschil; zijn tuin loopt af met een steil talud richting de sloot. Het wandelpad loopt parallel aan zijn perceel aan de overzijde van de sloot. Hij vreest voor overlast door gebruikers van het pad, voor sociaal onveilige situaties, het ongewenst betreden van zijn perceel en hanggedrag. Verder wijst hij op een verlies van groen. Het is volgens [appellant] onduidelijk in hoeverre bestaand groen, in het bijzonder de fruitbomen, behouden blijft. De planregels bieden hier geen uitsluitsel over.
[appellant] voert verder aan dat bij de aanleg van het wandelpad geen rekening wordt gehouden met de bestaande bebouwing, terwijl voor de nieuw te bouwen "waterwoningen" het wandelpad wordt afgeschermd door middel van hoogteverschillen en rotspartijen. Ook is de peilhoogte van het aan te leggen pad onduidelijk. De nut en noodzaak van het wandelpad ontbreken volgens [appellant].
[appellant] betoogt ook dat de raad ten onrechte alternatieve routes voor het wandelpad heeft afgewezen op basis van een ondeugdelijke motivering. Er zijn twee varianten aangedragen.
4.1. Aan de gronden binnen het plangebied waar het perceel van [appellant] aan grenst is de bestemming "Groen" toegekend.
Artikel 3.1 van de planregels luidt:
"De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
b. parkeervoorzieningen, paden en verhardingen;
c. extensieve dagrecreatie;
d. nutsvoorzieningen;"
4.2. De raad stelt dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woongenot van [appellant]. Zowel de nieuwe woningen als het wandelpad liggen lager dan de woning van [appellant]. Daarom is er volgens de raad geen inbreuk op de privacy. Het wandelpad draagt bij aan een afronding van de nieuwbouwwijk in Noordeloos, en zorgt voor een groene overgang van de woningen naar het agrarische landschap ten zuiden hiervan. Het park en wandelpad bieden volgens de raad een meerwaarde voor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied voor zowel de nieuwe bewoners als de bestaande bewoners van de wijk. Tussen de nieuwe woningen en het wandelpad komt, anders dan [appellant] veronderstelt, geen privacy-buffer. De raad wijst er ook op dat het voorgaande plan een bedrijfsbestemming toekende aan de gronden, welke bestemming opslag tot 4 meter hoog mogelijk maakte tot aan de perceelsgrens. Met de realisering van een groenbestemming neemt de kwaliteit van de leefomgeving volgens de raad toe. De ruimte zal in overeenstemming met de groenbestemming worden ingericht, met een pad dat in de groene omgeving wordt ingepast, waarbij nieuwe bomen worden geplant of de bestaande bomen worden behouden of verplaatst. Hierbij wijst de raad er op dat de grond in eigendom zal zijn bij de gemeente.
De raad stelt verder dat het laten vervallen van de westelijke toegang en een extra toegang aan de oostzijde, waarbij het pad dus niet langs het perceel van [appellant] komt, een mindere belevingswaarde heeft. De voorgestelde twee toegangspaden aan de oostzijde liggen op zo’n 30 m uit elkaar, waardoor het een wandeling (rondje) wordt ten zuiden van de nieuwbouwwijk. De opzet van het stedenbouwkundige plan is juist opgesteld om een rondje door en langs de nieuwbouwwijk te maken.
4.3. Wat het nut van het wandelpad betreft overweegt de Afdeling dat de raad dit voldoende heeft toegelicht. Het wandelpad is bedoeld voor het maken van een rondje door de wijk door omwonenden en draagt bij aan een afronding van de nieuwbouwwijk en het park zorgt voor een landschappelijke overgang van de woningen naar het agrarische landschap ten zuiden hiervan.
Voor zover [appellant] alternatieven voor de situering van het wandelpad heeft aangedragen, stelt de Afdeling vast dat alle versies van het wandelpad planologisch mogelijk zijn. Ze vallen allemaal binnen de bestemming "Groen", en passen dus binnen het plan. De Afdeling zal daarom beoordelen of de maximale planologische mogelijkheden, dus de voor [appellant] meest ongunstige variant waarbij het wandelpad parallel aan zijn perceel loopt, aanvaardbaar is. Het gaat er daarbij om of die variant een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van de Jong zou opleveren.
Op de zitting is vastgesteld dat de afstand tussen het wandelpad en de woning van [appellant] ongeveer 9 m zal bedragen. De raad heeft op de zitting toegelicht dat er landschappelijke inpassing tussen het pad en de sloot zal plaatsvinden. Bestaande bomen worden zo veel mogelijk behouden en worden als het moet verplaatst of vervangen. De raad kan hier op toezien omdat de gronden na realisatie van de woningen in eigendom zullen zijn bij de gemeente. Verder zal het voorziene pad lager liggen dan de woning van [appellant], waardoor de inkijk wat wordt beperkt. De Afdeling stelt ook vast dat het gaat om een wandelpad van de ene kant van de wijk naar de andere, bedoeld voor omwonenden om een ommetje te maken en niet om een wandelpad dat bijvoorbeeld is aangesloten op een bestaand netwerk van wandelroutes. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich gelet op het voorgaande op het standpunt kunnen stellen dat het voorziene wandelpad het woon- en leefklimaat van [appellant] niet onaanvaardbaar zal aantasten.
De overige aspecten waar [appellant] op wijst, zoals de vrees voor het ongewenst betreden van zijn perceel, zijn kwesties van openbare orde en de handhaving daarvan. Deze aspecten kunnen in deze planprocedure niet aan de orde komen.
Het betoog slaagt niet.
Grondexploitatie
5. [appellant] betoogt dat de aanleg van het park niet voldoet aan de criteria over grondexploitatie. De ruimtelijke ontwikkeling had op grond van artikel 6.24, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) moeten worden geborgd in een gemeentelijke structuurvisie. Die structuurvisie is volgens [appellant] ten onrechte niet vastgesteld. De omgevingsvisie Giessenlanden benoemt deze ruimtelijke ontwikkeling niet. Het ontwikkelen van het park en het overdragen van die gronden aan de gemeente kan volgens [appellant] niet als onderdeel van de grondexploitatie van het bouwplan worden beschouwd. Het park en de woningbouw zijn twee separate ontwikkelingen, de gemeente had de aanleg van het park niet als voorwaarde voor planologische medewerking mogen stellen, aldus [appellant].
5.1. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
Artikel 6.24, eerste lid, onder a, van de Wro luidt:
"Bij het aangaan van een overeenkomst over grondexploitatie kunnen burgemeester en wethouders in de overeenkomst bepalingen opnemen inzake:
a. financiële bijdragen aan de grondexploitatie alsmede op basis van een vastgestelde structuurvisie, aan ruimtelijke ontwikkelingen"
5.2. De wetgever heeft in artikel 6.24 Wro de wettelijke basis gelegd voor privaatrechtelijke overeenkomsten over grondexploitatie tussen gemeente en ontwikkelaars. [appellant] heeft zelf geen gronden in het plangebied en hoeft geen financiële bijdrage te leveren voor de voorziene ontwikkeling. Hij is geen partij bij de exploitatieovereenkomst. De norm van artikel 6.24 van de Wro strekt niet tot bescherming van het belang van [appellant] om gevrijwaard te blijven van nadelige gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.
Herhalen en inlassen zienswijze
6. Waar [appellant] voor het overige verzoekt de inhoud van zijn zienswijze als herhaald en ingelast in zijn beroep te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de nota van zienswijzen is ingegaan op die zienswijze. [appellant] heeft in zijn beroepschrift en op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze verder onjuist of onvolledig zou zijn.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. van der Kolk, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Van der Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024
944