202303570/1/A2.
Datum uitspraak: 4 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2023 in zaak nr. 22/3659 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2021 heeft het college het verzoek van [appellante] om wijziging van het zoekgebied van de aan haar verleende urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 16 juni 2022 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 25 oktober 2024, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. K.Y. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door M. Roodhorst, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit 10 februari 2021 is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam aan [appellante] een urgentieverklaring verleend. Deze urgentieverklaring is vervolgens verlengd tot 4 april 2022. [appellante] heeft op 1 oktober 2021 aan het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer verzocht om wijziging van het zoekgebied, te weten: de gemeente Aalsmeer. Het college heeft dit verzoek afgewezen. Aan deze afwijzing heeft het college artikel 2.6.4, vierde lid, van de Huisvestingsverordening Aalsmeer 2020 (Hvv) ten grondslag gelegd. Het college heeft geconcludeerd dat sprake is van ernstige schaarste op de woningmarkt en dat het toelaten van [appellante] als woningzoekende aan het zoekgebied van de gemeente Aalsmeer zal leiden tot een onevenwichtig en onrechtvaardig effect op de schaarste aan sociale huurwoningen in de gemeente Aalsmeer.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 16 juni 2022 ongegrond verklaard.
Hoger beroep
3. [appellante] heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
Beoordeling van het hoger beroep
4. In artikel 2.6.4, derde lid, van de Hvv is bepaald dat indien de houder van de urgentieverklaring wil verhuizen naar een andere regiogemeente dan die waar de urgentieverklaring is afgegeven, burgemeester en wethouders van de ontvangende regiogemeente het zoekgebied kunnen wijzigen zodat het hun gemeente omvat. Met de wijziging van het zoekgebied komt een eerder in het zoekprofiel opgenomen zoekgebied te vervallen. Burgemeester wethouders kunnen ook de in het zoekprofiel opgenomen woningtypen wijzigen in het voor de ontvangende gemeente, gelet op de toepasselijke urgentiecategorie, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.6.3, tweede lid, gangbare woningtype of woningtypen. In het vierde lid van artikel 2.6.4 van de Hvv is bepaald dat burgemeester en wethouders de in het derde lid bedoelde wijziging van het zoekgebied weigeren indien naar hun oordeel de onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte of nadere afspraken tussen de regiogemeenten daartoe nopen.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de afwijzing van haar verzoek onvoldoende heeft gemotiveerd. Er is volgens haar geen sprake van een zodanige schaarste dat haar toelating als woningzoekende in de gemeente Aalsmeer leidt tot onevenwichtige en onrechtvaardige effecten. Zij wijst er onder meer op dat het aantal personen met een urgentieverklaring relatief beperkt is.
5.1. Dit betoog slaagt niet. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college de besluitvorming voldoende heeft gemotiveerd. Hiervoor is van betekenis dat het college de handhaving van de afwijzing van het verzoek bij besluit van 16 juni 2022, onder verwijzing naar het advies van commissie voor bezwaarschriften, heeft gebaseerd op de zogenoemde Schaarsterapportage ten behoeve van de Huisvestingsverordening Aalsmeer 2021, als ook die van 2020. Hierin is geconcludeerd dat er op de woningmarkt in de gemeente Aalsmeer een aanmerkelijke schaarste heerst aan sociale huurwoningen. Dat het aantal personen met een urgentieverklaring slechts beperkt is, doet aan die conclusie niet af. Het college heeft er namelijk op de zitting bij de Afdeling terecht op gewezen dat een woning die aan een woningzoekende met een urgentieverklaring wordt toegewezen, niet meer kan worden toegewezen aan een woningzoekende zonder een dergelijke verklaring, waardoor de wijziging van het zoekgebied effect heeft op alle woningzoekenden in de sociale huursector van de gemeente Aalsmeer. Anders dan [appellante] heeft betoogd, was het college niet gehouden om ook de schaarste buiten de gemeente Aalsmeer bij zijn motivering te betrekken, alleen al vanwege het feit dat het verzoek van [appellante] slechts zag op het toelaten tot de sociale huursector in de gemeente Aalsmeer. Verder is niet gebleken van afspraken tussen de regiogemeenten die het college bij de beoordeling van het verzoek had moeten meenemen.
6. Ook het beroep van [appellante] op het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4 van de Awb slaagt niet. Dit beginsel houdt in dat wordt bezien of een besluit gevolgen heeft die in verhouding tot het daarmee te dienen doel onevenredig nadelig zijn voor een belanghebbende. Uit de gedingstukken en de behandeling ter zitting is naar voren gekomen dat [appellante] beschikt over woonruimte en een dak boven haar hoofd heeft. Dat het belang van de schaarste op de markt voor goedkope woonruimte een zwaarder gewicht krijgt dan het invoelbare belang van [appellante] bij meer leefruimte voor haar en haar gezin, acht de Afdeling niet onevenredig.
7. Het betoog van [appellante] dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen slaagt evenmin. De omstandigheden van [appellante] zijn in het licht van de regelgeving niet zo schrijnend of bijzonder dat het college gehouden was om alsnog een urgentieverklaring te verstrekken. Hierbij heeft het college mede betekenis mogen hechten aan het feit dat [appellante] een eerder aangeboden sociale huurwoning in de gemeente Amsterdam heeft geweigerd, omdat die woning niet voldeed aan haar zoekcriteria.
Conclusie
8. De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Duijvenbode, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Duijvenbode
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024
1081