ECLI:NL:RVS:2024:4920

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
202405821/1/R3 en 202405821/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning bouw woning nabij Hoeksekade in Bergschenhoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland een omgevingsvergunning heeft verleend voor de bouw van een woning nabij Hoeksekade, sectie B nummer 6254 in Bergschenhoek. De vergunning is verleend op 28 november 2022, maar [partij], die een orchideeën-potplantenbedrijf naast de bouwlocatie heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning. Zij stelt dat de bouw van de woning op minder dan 10 meter van haar bedrijf niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft het bezwaar van [partij] gegrond verklaard, maar het college heeft hoger beroep ingesteld.

De voorzieningenrechter van de Raad van State heeft op 29 november 2024 uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding van [partij] verschoonbaar is. De voorzieningenrechter stelt dat de publicatie van de vergunning voldoende duidelijk was en dat [partij] zelf verantwoordelijk was voor het verkrijgen van nadere informatie. De hoger beroepen van [verzoeker sub 1] en het college zijn gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van [partij] is ongegrond verklaard. De omgevingsvergunning blijft onherroepelijk en [verzoeker sub 1] kan hier gebruik van maken. Tevens is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoeker sub 1].

Uitspraak

202405821/1/R3 en 202405821/2/R3.
Datum uitspraak: 29 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de hoger beroepen van:
1. verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B] (hierna samen en in enkelvoud: [verzoeker sub 1]), wonend in Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
2. het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland,
verzoekers,
tegen de uitspraak van voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 5 augustus 2024 in zaak nrs. 24/6818 en 23/7959 in het geding tussen:
[partij]
en
het college
Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2022 heeft het college aan [verzoeker sub 1] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning nabij Hoeksekade, sectie B nummer 6254 in Bergschenhoek (hierna: het perceel).
Bij besluit van 26 oktober 2023 heeft het college het daartegen door [partij] op 25 mei 2023 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 5 augustus 2024 heeft de rechtbank het door [partij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 oktober 2023 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker sub 1] en het college hoger beroep ingesteld.
Tevens hebben [verzoeker sub 1] en het college de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker sub 1], het college en [partij] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op een zitting van 5 november 2024, waar [verzoeker sub 1] en [appellant sub 1B], bijgestaan door mr. T.I. van Stelten, rechtsbijstandsverlener in Leusden, het college, vertegenwoordigd door mr. J. van Vulpen, advocaat in Nijmegen, en mr. B.V. Hendriks, en [partij], vertegenwoordigd door mr. G.J.I.M. Seelen, advocaat in Voorhout, en [gemachtigde], zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding
3. [ partij] heeft een orchideeën-potplantenbedrijf op het perceel [locatie] in Bergschenhoek, direct naast de bouwlocatie van de woning. Zij stelt dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening als er een woning op een afstand van minder dan 10 m van haar bedrijf gebouwd wordt.
4. Het college heeft het besluit van 28 november 2022 op diezelfde dag bekend gemaakt. De bezwaartermijn liep daarom van 29 november 2022 tot en met 9 januari 2023. [partij] heeft op 25 mei 2023 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 november 2022. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Tussen partijen is in geschil of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is op grond van artikel 6:11 van de Awb.
Beoordeling van het hoger beroep
5. [ verzoeker sub 1] en het college betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Zij voeren onder meer aan dat vermelding van het kadastrale perceel samen met de aanduiding "nabij Hoeksekade te Bergschenhoek" ondubbelzinnig duidelijk maakt op welk perceel de bouw van de woning is vergund. Volgens [verzoeker sub 1] en het college is dit een gangbare naamgeving bij nieuwbouw omdat het aangeven van een exacte locatieaanduiding met huisnummer nog niet mogelijk is. Ook is volgens hen niet relevant of de locatieaanduiding specifieker had gekund.
5.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat de publicatie van de vergunningverlening niet voor iedereen kenbaar maakt op welke locatie de vergunning betrekking heeft. Het college heeft het besluit van 28 november 2022 in de publicatie aangeduid als: "Toestemming voor het bouwen van een woning nabij Hoeksekade, sectie B nummer 6254 te Bergschenhoek". Dit wijkt volgens de rechtbank af van de aanduiding in de vergunningaanvraag, waar staat "Nieuwbouw woning kavel nr. 11 Hoeksekade Noord, deellocatie B Bergschenhoek" en waarbij was aangesloten bij de naam van het toen geldende bestemmingsplan "Hoeksekade Noord, deellocatie B 1e herziening". De rechtbank heeft overwogen dat door de aanduiding "nabij Hoeksekade" te gebruiken, in plaats van "aan de Hoeksekade" of "Hoeksekade Noord, deellocatie B Bergschenhoek", het niet voor een ieder kenbaar is geworden op welke locatie de vergunning betrekking had. Het benoemen van het kadastrale perceel in de publicatie acht de rechtbank ook niet voldoende onderscheidend, omdat het kadastrale perceel groter is dan alleen kavel nr. 11.
De rechtbank is daarom tot het oordeel gekomen dat er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding.
5.2. De voorzieningenrechter overweegt dat het benoemen van het kadastrale perceel samen met de aanduiding "nabij Hoeksekade" voldoende duidelijk maakt op welke locatie de woning is vergund. Dat het kadastrale perceel groter is dan het kavel waarop de vergunde woning zal worden gebouwd, betekent niet dat het noemen van de kadastrale aanduiding onvoldoende onderscheidend is. Het kadastrale perceel is relatief klein waardoor iedere ontwikkeling op dat perceel, ongeacht de exacte locatie daarvan binnen het perceel, relevant kan zijn voor de directe omgeving.
Dat de locatieaanduiding specifieker had gekund, zoals door [partij] naar voren is gebracht, door bijvoorbeeld een huisnummer in de buurt te noemen of de naam van het destijds geldende bestemmingsplan op te nemen, betekent op zichzelf niet dat de gegeven locatieaanduiding niet voldoende duidelijk was. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1022, onder 4.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat het op de weg van [partij] had gelegen om naar aanleiding van de publicatie van de vergunningverlening nadere informatie over de aanvraag bij het college te verkrijgen. Dat [partij] dit niet heeft gedaan, komt voor haar eigen rekening en risico.
Naar het oordeel van de voorzieningenrecht heeft de rechtbank daarom ten onrechte geoordeeld dat er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding en dat het college het bezwaar van [partij] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het overige dat [verzoeker sub 1] en het college hebben aangevoerd behoeft daarom geen bespreking.
Het betoog slaagt.
Conclusie
6. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [partij] tegen het besluit van 26 oktober 2023 alsnog ongegrond verklaren. Dit betekent dat de omgevingsvergunning die bij besluit van 28 november 2022 is verleend, onherroepelijk wordt en [verzoeker sub 1] daar gebruik van kan maken.
7. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Het college moet de proceskosten van [verzoeker sub 1] vergoeden.
9. De griffier van de Raad van State zal aan [verzoeker sub 1] met toepassing van artikel 8:114 van de Awb het door hem betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetalen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen van [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B] en het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 augustus 2024 in zaak nr. 23/7959;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek af;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VI. bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 279,00 voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de griffier aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Uylenburg
voorzieningenrechter
w.g. Pieters
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2024
473-1076