202101013/3/R2.
Datum uitspraak: 7 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Heeze, gemeente Heeze-leende,
appellant,
en
de raad van de gemeente Heeze-Leende,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:606, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zesentwintig weken na de verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen in 6.9 en 8 is overwogen het gebrek in het besluit van 14 december 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Gymzaal de Weibossen" te herstellen en de Afdeling alsmede de andere partijen de uitkomst daarvan mede te delen en een nieuw of gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Bij besluit van 26 juni 2023 heeft de raad het besluit tot vaststelling van bestemmingsplan Gymzaal de Weibossen van 14 december 2020 met
verbetering van de motivering in stand gelaten.
[appellant] heeft een zienswijze ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een nadere zitting behandeld op 5 december 2023, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door Y. Trienekens, bijgestaan door J. Heijster, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is. Het ontwerpplan is op 29 mei 2020 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan maakt het mogelijk dat binnen het sportpark De Weibossen een gymzaal wordt gerealiseerd met een omvang van maximaal 850 m². Deze gymzaal dient ter vervanging van twee elders bestaande gymzalen en zal mede worden gebruikt door twee basisscholen en worden gebouwd aansluitend aan het bestaande gebouw van de handboogvereniging. De gymzaal grenst aan een bestaand P+R-terrein, ten behoeve van een nabijgelegen NS-station. Dit parkeerterrein maakt deel uit van het plan en wordt mede gebruikt ten behoeve van het sportpark.
In het plan is aan een deel van de gronden de bestemming "Verkeer" toegekend, bestemd voor onder meer wegen, straten en paden en verkeer- en parkeervoorzieningen. Aan een deel van die gronden is de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-bouwlocatie" toegekend, bestemd voor bouwlocaties voor praalwagens. Aan meer zuidelijk gelegen gronden is de bestemming "Sport" toegekend, en een aanduiding voor een bouwvlak.
3. [appellant] woont direct naast het plangebied. Het verkeer van en naar het P+R-terrein, dat mede zal worden gebruikt ten behoeve van de met het plan mogelijk gemaakte gymzaal, loopt via een inrit die in de nabijheid van het perceel van [appellant] is gelegen. [appellant] vreest voor een aantasting van zijn woon-en leefklimaat.
Tussenuitspraak
3.1. In r.o. 6.7, 6.8 en 6.9 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling als volgt overwogen:
"6.7. De raad moet beoordelen of het bestreden plandeel uit het oogpunt van geluidsbelasting en lichthinder door inschijnende koplampen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
6.8. Uit de plantoelichting en de bijbehorende stukken blijkt dat de raad de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de verkeersgeneratie van het plan heeft gebaseerd op berekeningen van de verkeersbewegingen uitgaande van kengetallen van het CROW en uitgaat van een toename van het aantal verkeersbewegingen van (worstcase) 78,25 verkeersbewegingen per etmaal. De raad heeft in het standpunt van [appellant] terecht geen aanleiding gezien voor de conclusie dat van een onjuist aantal verkeersbewegingen is uitgegaan.
6.9. Doordat het gebruik van het parkeerterrein door de toegenomen bouwmogelijkheden en het voorziene medegebruik van de gymzaal in de avonduren en in het weekend zal worden geïntensiveerd, zal het aantal verkeersbewegingen ook toenemen, in dit geval met (worstcase) 78,25 verkeersbewegingen per etmaal. Daardoor kan de lichthinder, als gevolg van inschijnende koplampen in de glazen achterpui van de woning [appellant], van auto’s die het parkeerterrein verlaten, toenemen. Verder is het aannemelijk dat, door een toename van het aantal verkeersbewegingen, ook de daarvan uitgaande geluidbelasting toe zal nemen. De raad heeft ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van de mogelijke geluid- en lichthinder als gevolg van toenemende verkeersbewegingen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van het perceel en de woning van [appellant]."
De Afdeling heeft in r.o. 8 de raad opgedragen om het gebrek te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van wat is overwogen in 6.9 nader onderzoek te doen naar de mogelijke geluid- en lichthinder ter plaatse van het perceel en de woning van [appellant] als gevolg van toenemende verkeersbewegingen ten gevolge van de gymzaal en op grond van de uitkomsten van dat onderzoek nader te motiveren of deze gevolgen ruimtelijk aanvaardbaar zijn. De raad kan er ook voor kiezen het besluit te wijzigen.
Uitvoering van de opdracht - nadere motivering raad
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het besluit van 26 juni 2023 genomen. In het besluit van 26 juni 2023 heeft de raad verwezen naar een notitie van 28 maart 2023 (hierna: de notitie) van de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant (hierna: de omgevingsdienst). In die notitie heeft de omgevingsdienst geconcludeerd dat ter plaatse van het perceel en woning van [appellant] kan worden voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In aanvulling op die notitie heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat zelfs wanneer er in het geheel geen afschermende werking tussen het perceel van [appellant] en de uitrit van het parkeerterrein aanwezig zou zijn, dit, gelet op het beperkte aantal extra auto’s dat de parkeerplaats verlaat als gevolg van het toevoegen van de gymzaal, niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van het perceel van [appellant].
Tussenconclusie
5. Gelet op r.o. 8 van de tussenuitspraak is het beroep tegen het besluit van 14 december 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Gymzaal de Weibossen" gegrond. Dit besluit komt wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor vernietiging in aanmerking.
Rechtsgevolgen in stand laten?
6. De Afdeling ziet zich, gezien de nadere motivering van de raad en wat daartegen is ingebracht door [appellant] in zijn zienswijze, gesteld voor de vraag of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven (als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, van de Awb). De Afdeling zal dit beoordelen aan de hand van de door [appellant] ingediende zienswijze over de nadere motivering.
- parkeerplaatsen en gebruiksmogelijkheden bestemming "Sport"
7. [appellant] betoogt dat de Afdeling in de tussenuitspraak hetgeen hij naar voren heeft gebracht over (de instandhoudingsplicht van) het aantal noodzakelijke parkeerplaatsen en de gebruiksmogelijkheden onder de bestemming "Sport" op een feitelijk onjuiste wijze in de afweging heeft betrokken. Daarnaast betoogt hij dat de Afdeling ten onrechte niet is ingegaan op hetgeen hij naar voren heeft gebracht over de mogelijkheid om een gezamenlijke accommodatie voor gymzaal en handboogvereniging met horeca te realiseren en de gevolgen daarvan voor het aantal parkeerplaatsen en het aantal verkeersbewegingen waarvan moet worden uitgegaan.
7.1. In r.o. 5.5 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad heeft voorzien in een sportzaal, niet zijnde een sporthal, voor gymlessen en trainingen van zaalsporten en gymnastiek en dat de planregels op dit punt voldoende duidelijk zijn en dat de raad een gymzaal als een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden mocht aanmerken. Dit houdt onder meer in dat de raad bij een representatieve invulling van de maximale mogelijkheden geen rekening hoefde te houden met de mogelijkheid om een gezamenlijke accommodatie voor gymzaal en handboogvereniging met horeca te realiseren. Verder heeft de Afdeling in r.o. 5.8 geoordeeld dat het parkeerterrein voldoende parkeerplaatsen biedt om in de parkeerbehoefte van de gymzaal te voorzien. Hetgeen door [appellant] is aangevoerd komt erop neer dat hij het niet eens is met r.o. 5.5 en 5.8. van de tussenuitspraak. Behoudens zeer bijzondere gevallen kan de Afdeling niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Zo’n geval doet zich hier niet voor. De Afdeling ziet in hetgeen door [appellant] is aangevoerd dus geen aanleiding om terug te komen van 5.5 en 5.8 van de tussenuitspraak.
Het betoog slaagt niet.
- alternatieve locatie
8. [appellant] betoogt dat hij heeft gewezen op een volgens hem beter alternatief voor de ontsluiting van de gymzaal en een parkeerterrein ten behoeve van de gymzaal en dat hij ter zitting onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de nadere motivering van de raad over dit alternatief. Op geen enkel moment heeft de raad de gelegenheid te baat genomen om te reageren op dit alternatieve voorstel.
8.1. In r.o. 4.2 en verder van de tussenuitspraak heeft de Afdeling als volgt overwogen:
"4.2. [appellant] heeft terecht aangevoerd dat hij de raad in zijn zienswijze reeds heeft gewezen op het volgens hem betere alternatief, maar dat de raad in de nota van zienswijzen hier niet op is ingegaan. Het bestreden besluit berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering. Het betoog slaagt in zoverre.
4.3. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het door [appellant] voorgestelde alternatief minder wenselijk is dan de gekozen locatie, omdat de sportvoorziening in het door [appellant] voorgestelde alternatief is voorzien op gronden die thans bij de korfbalvereniging in gebruik zijn als speelveld. Daarnaast zou voor die locatie een geheel nieuw parkeerterrein moeten worden aangelegd, met een inrit op korte afstand van de woningen aan de Dominee Kremerstraat, terwijl voor de voorziene locatie al een bestaand parkeerterrein met ontsluiting aanwezig is.
4.4. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad, gegeven deze toelichting, de voorkeur mogen geven aan het initiatief zoals de gemeente dat wenst te ontwikkelen boven het alternatief dat [appellant] heeft aangedragen. Het betoog faalt in zoverre.
4.5. Nu de raad alsnog inhoudelijk op het door [appellant] voorgedragen alternatief is ingegaan en [appellant] ter zitting ook de mogelijkheid heeft gehad en daarvan ook gebruik heeft gemaakt om op dat standpunt van de raad te reageren, behoeft het in 4.2 geconstateerde gebrek niet te worden hersteld. De Afdeling zal in de einduitspraak bezien of de rechtsgevolgen in stand kunnen worden gelaten."
8.2. Het betoog van [appellant] dat het door hem voorgestelde alternatief beter is dan het alternatief dat de gemeente wenst te ontwikkelen, komt erop neer dat [appellant] het niet eens is met r.o. 4.4 en r.o. 4.5 van de tussenuitspraak. Behoudens zeer bijzondere gevallen kan de Afdeling niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Zo’n geval doet zich hier niet voor. De Afdeling ziet dus in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding om hiervan terug te komen. Evenmin ziet de Afdeling in het betoog van [appellant] aanleiding om de rechtsgevolgen niet in stand te laten (vergl. r.o. 4.5 van de tussenuitspraak). De raad heeft het door [appellant] voorgestelde alternatief afgewogen, maar niet de voorkeur gegeven boven het alternatief zoals de gemeente dat wenst te ontwikkelen, onder meer omdat scholen die gebruik zullen maken van de gymzaal, ook gebruik kunnen maken van het sportveld dat is gelegen direct aan de zuidzijde van de gymzaal. De raad heeft dit toegelicht ter zitting van 16 mei 2022. [appellant] heeft ruimschoots de gelegenheid gehad om op deze nadere toelichting te reageren.
Het betoog slaagt niet.
- verkeersonderzoek
9. [appellant] betoogt dat de raad zich ten onrechte op basis van de notitie op het standpunt heeft gesteld dat ter plaatse van zijn woning kan worden voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. [appellant] voert aan dat het onderzoek had moeten uitgaan van
110 verkeersbewegingen per dag in plaats van 78,25. Verder voert hij aan dat het verkeersonderzoek moet zijn gebaseerd op een cumulatie van geluid vanwege het weg- en treinverkeer. Er is ten onrechte geen rekening gehouden met de reeds bestaande lichtoverlast vanwege het parkeren op het P+R-terrein en met de reeds bestaande geluidbelasting vanwege het weg- en treinverkeer, waarbij geldt dat op de weg gelegen voor zijn woning harder wordt gereden dan de toegestane 30 km/u. De raad had een afweging moeten maken en had daarbij de Richtlijn Lichthinder van de Nederlandse stichting voor verlichtingskunde (NSVV) kunnen betrekken, aldus [appellant].
9.1. Blijkens de notitie heeft de omgevingsdienst geluidberekeningen uitgevoerd ter hoogte van de voor-, zij en achtergevel en het terras aan de achtergevel van de woning van [appellant]. Uit die berekeningen blijkt dat 78,25 verkeersbewegingen door de gymzaal van en naar het P+R-terrein voor de worst-case-situatie ten hoogste een geluidbelasting van 42 dB ter hoogte van de gevel van de woning van [appellant] veroorzaken en 36 dB ter hoogte van het terras aan de achterzijde van zijn woning. Dit is ruim lager dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Bij deze waarde heeft de raad, hoewel deze voorkeurswaarde hier niet van toepassing is, omdat de weg direct voor de woning van [appellant] een 30 km/u-weg betreft, aangesloten. De omgevingsdienst heeft geconcludeerd dat de berekende geluidbelasting het woon- en leefklimaat van [appellant] niet significant beïnvloedt. In de notitie heeft de omgevingsdienst daarnaast geconcludeerd dat door de afschermde werking van de haag, die is gelegen op de erfafscheiding van het perceel van [appellant], en het beperkt aantal auto’s dat het P&R-terrein verlaat, de toename van het aantal verkeersbewegingen niet leidt tot onaanvaardbare lichthinder als gevolg van inschijnende koplampen.
De raad heeft ter zitting toegelicht dat in de notitie uitsluitend de geluidbelasting door 78,25 verkeersbewegingen ten gevolge van de gymzaal is berekend, zijnde 42 dB, en niet de totale geluidbelasting. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de toename van 42 dB verwaarloosbaar is en wegvalt tegen de huidige geluidbelasting door het spoorweglawaai. De raad heeft verwezen naar bijlage 3 bij de plantoelichting, waarin voor de woning [locatie] de geluidbelasting op de gevel ten gevolge van spoorweglawaai is berekend. De woning [locatie] is de woning die is gelegen naast de woning van [appellant] en recht tegenover de gymzaal. In bijlage 3 is geconcludeerd dat de geluidbelasting vanwege spoorweglawaai op de gevel van de woning [locatie] voor de komst van de gymzaal op een hoogte van 1,5 m in totaal 52,8 dB bedraagt, en na de komst van de gymzaal 52,6 dB, vanwege de afschermende werking van de gymzaal. Volgens de raad dient de gymzaal voorts ter vervanging van twee elders bestaande gymzalen en zal deze overdag door de leerlingen van twee basisscholen worden gebruikt. Deze leerlingen zullen voornamelijk met de fiets of te voet naar de gymzaal komen. In de avonduren en in het weekend zal de gymzaal volgens de raad worden gebruikt voor lokale (gymnastiek)verenigingen. De verkeerstoename als gevolg van dat gebruik is volgens de raad daardoor beperkt.
9.2. Naar het oordeel van de Afdeling mocht de raad zich op het standpunt stellen dat een onderzoek naar de cumulatieve geluidbelasting niet nodig is. Het plan heeft niet tot gevolg dat wordt voorzien in een groter P&R-terrein of een groter sportveld. Enkel wordt de mogelijkheid om een gymzaal te bouwen toegevoegd aan de reeds bestaande accommodatie voor de handboogvereniging, waarbij geldt dat de verkeerstoename beperkt zal zijn omdat de gymzaal overdag door leerlingen van twee basisscholen worden gebruikt en in de avonduren en in het weekend voor lokale (gymnastiek)verenigingen. Uit de notitie blijkt dat die toename 42 dB bedraagt. De raad heeft nader toegelicht dat deze toename wegvalt tegen de huidige geluidbelasting door het spoorweglawaai. De Afdeling acht dit aannemelijk. In zoverre zal het cumulatieve geluidniveau niet op een relevante wijze wijzigen ten gevolge van het plan. De omstandigheid dat op de weg voor de woning van [appellant], waarop de inrit van het P&R-terrein wordt aangesloten, al veel harder wordt gereden dan 30 km/uur, is een kwestie van handhaving en maakt niet dat de raad onderzoek naar de cumulatieve geluidbelasting moest doen. Over het betoog van [appellant], dat de raad had moeten uitgaan van 110 verkeersbewegingen in plaats van 78,25 verkeersbewegingen, overweegt de Afdeling dat dit betoog erop neerkomt dat [appellant] het niet eens is met r.o. 6.8 van de tussenuitspraak. Voor zover er een discrepantie bestaat tussen de 78,25 verkeersbewegingen, genoemd in bijlage 2 bij de plantoelichting, en 110 verkeersbewegingen (theoretische verkeersgeneratie van 13 motorvoertuigbewegingen per 100 m2 bruto vloeroppervlakte), mocht de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt stellen dat het ook bij 110 verkeersbewegingen aannemelijk is dat het woon- en leefklimaat van [appellant] vanuit akoestisch oogpunt door de komst van de gymzaal niet onaanvaardbaar verslechtert.
9.3. De raad mocht zich, onder verwijzing naar de notitie van 28 maart 2023, voorts op het standpunt stellen dat de lichthinder door toenemende verkeersbewegingen ten gevolge van de gymzaal ruimtelijk aanvaardbaar is. In de notitie is geconcludeerd dat tussen het perceel van [appellant] en de uitrit van het P&R-terrein een lage, in de winter kleurende haag aanwezig is met daarachter een hoge groenblijvende haag, en dat, gezien de afschermende werking van de haag in zowel de zomer- als winterperiode, een beperkt deel van het licht doorgelaten zal worden. Door de aanwezige helling naar beneden zal, wanneer auto’s het parkeerterrein verlaten, de verlichting meer naar het wegdek gericht zijn. Alleen bij het verlaten van het parkeerterrein zullen de koplampen gericht kunnen zijn naar de woning van [appellant] en dan alleen als de auto’s rechtsaf slaan in oostelijke richting. Wanneer wordt uitgegaan van worstcase 39 voertuigbewegingen in de avondperiode, zijnde de helft van 78 verkeersbewegingen, gaat het om één beweging per 6 minuten. In hetgeen door [appellant] is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet mocht afgaan op deze conclusies van de notitie. De raad hoefde bij die beoordeling niet de Richtlijn Lichthinder van de Nederlandse stichting voor verlichtingskunde (NSVV) te betrekken omdat die richtlijn niet ziet op inschijnende koplampen. Verder geldt dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat, gelet op de geringe toename van het aantal verkeersbewegingen, ook ingeval de haag geen afschermende werking zou hebben, dit, gelet op het beperkte aantal extra auto’s dat de parkeerplaats verlaat als gevolg van het toevoegen van de gymzaal, niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Ook hier geldt dat de raad heeft toegelicht dat ook bij 110 verkeersbewegingen aannemelijk is dat de lichthinder door de komst van de gymzaal niet onaanvaardbaar verslechtert.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10. De Afdeling oordeelt dat de raad met de nadere motivering het onder 8 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld. Aangezien de nadere motivering van de raad toereikend is, bestaat aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Het in stand laten van de rechtsgevolgen heeft tot gevolg dat de gymzaal is toegestaan.
11. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van 14 december 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Gymzaal de Weibossen" gegrond;
II. vernietigt het besluit van 14 december 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Gymzaal de Weibossen";
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Heeze-Leende aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Uylenburg
voorzitter
w.g. Nales
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2024
680