ECLI:NL:RVS:2024:4896

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
202401739/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit CBR inzake rijvaardigheidsonderzoek

Op 25 november 2024 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had op 19 juni 2023 bepaald dat [appellant] zijn medewerking moest verlenen aan een rijvaardigheidsonderzoek. Het bezwaar dat [appellant] hiertegen indiende, werd door het CBR op 31 juli 2023 ongegrond verklaard. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Rotterdam, die op 14 maart 2024 het beroep van [appellant] tegen het besluit van het CBR eveneens ongegrond verklaarde. Het hoger beroep richtte zich tegen deze uitspraak van de rechtbank.

Tijdens de openbare zitting op 25 november 2024, waar Staatsraad mr. E.J. Daalder en griffier mr. M.M. Engele aanwezig waren, werd het hoger beroep behandeld. Het CBR was vertegenwoordigd door mr. drs. M.M. Kleijbeuker. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De gronden die [appellant] in hoger beroep aanvoerde, waren grotendeels een herhaling van de argumenten die hij eerder in beroep had aangevoerd. De rechtbank had deze gronden gemotiveerd behandeld en [appellant] had geen nieuwe redenen aangedragen die de eerdere beoordeling in twijfel trokken.

Wel wees [appellant] op een fout in de aangevallen uitspraak, waarin ten onrechte werd gesproken van 'medisch onderzoek'. De Raad van State oordeelde echter dat deze fout niet leidde tot een onjuiste uitspraak in zijn geheel. Bovendien werd bepaald dat het CBR geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor [appellant] om mee te werken aan het rijvaardigheidsonderzoek zoals door het CBR opgelegd.

Uitspraak

202401739/1/A2.
Datum uitspraak: 25 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 maart 2024 in zaak nr. 23/5493 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Openbare zitting gehouden op 25 november 2024 om 14:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer;
mr. M.M. Engele, griffier.
Verschenen:
Het CBR, vertegenwoordigd door mr. drs. M.M. Kleijbeuker.
Bij besluit van 19 juni 2023 heeft het CBR bepaald dat [appellant] zijn medewerking moet verlenen aan een rijvaardigheidsonderzoek. Het hiertegen gemaakt bezwaar heeft het CBR bij besluit van 31 juli 2023 ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van [appellant] tegen het besluit van 31 juli 2023 ongegrond is verklaard.
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gronden
De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zouden zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder rechtsoverweging 10 tot en met 12 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. [appellant] heeft er wel terecht op gewezen dat in de aangevallen uitspraak ten onrechte wordt gesproken van  ‘medisch onderzoek’. Dit betekent niet dat de uitspraak voor het overige onjuist is.
Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Engele
griffier
1033