ECLI:NL:RVS:2024:4895

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
202402007/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongeldigverklaring rijbewijs na niet betalen onderzoek drugsgebruik

Op 25 november 2024 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De zaak begon met een besluit van het CBR op 17 juni 2022, waarin aan [appellant] een onderzoek naar drugsgebruik werd opgelegd. Omdat [appellant] de kosten voor dit onderzoek niet heeft betaald, verklaarde het CBR op 2 augustus 2022 het rijbewijs ongeldig. Het bezwaar dat [appellant] hiertegen indiende, werd door het CBR op 17 oktober 2022 ongegrond verklaard. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Limburg, die op 1 maart 2024 het beroep van [appellant] tegen het besluit van het CBR eveneens ongegrond verklaarde.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De kern van het hoger beroep was de vraag of het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig heeft mogen verklaren, gezien het feit dat [appellant] niet had betaald voor het opgelegde onderzoek. De Afdeling oordeelde dat [appellant] op de hoogte had moeten zijn van de verplichting om het onderzoek te ondergaan en dat de gronden die in hoger beroep werden aangevoerd, een herhaling waren van eerder aangevoerde argumenten. De rechtbank had deze gronden al gemotiveerd behandeld en [appellant] had geen nieuwe redenen aangedragen die de eerdere beoordeling in twijfel trokken.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het CBR de brief met het besluit op de juiste wijze had verzonden. De brief was aangetekend verzonden en met handtekening voor ontvangst bij [appellant] afgeleverd, en bovendien ook per gewone post verzonden. De Afdeling concludeerde dat het CBR geen proceskosten hoefde te vergoeden, en bevestigde daarmee de ongeldigverklaring van het rijbewijs van [appellant].

Uitspraak

202402007/1/A2.
Datum uitspraak: 25 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 maart 2024 in zaak nr. 22/2760 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Openbare zitting gehouden op 25 november 2024 om 13:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer;
mr. M.M. Engele, griffier.
Verschenen:
[appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het CBR, vertegenwoordigd door mr. drs. M.M. Kleijbeuker.
Bij besluit van 17 juni 2022 heeft het CBR aan [appellant] een onderzoek naar drugsgebruik opgelegd. Omdat [appellant] de kosten voor dat onderzoek niet heeft betaald, heeft het CBR bij besluit van 2 augustus 2022 het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft het CBR bij besluit van 17 oktober 2022 ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van [appellant] tegen het besluit van 17 oktober 2022 ongegrond is verklaard.
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gronden
De Afdeling overweegt dat deze zaak alleen nog gaat over de vraag of het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig heeft mogen verklaren omdat [appellant] niet heeft betaald voor het onderzoek naar drugsgebruik. Beslissend is het antwoord op de vraag of [appellant] wist of kon weten dat zij het onderzoek moest ondergaan. De gronden die [appellant] daarover in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zouden zijn.
De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder rechtsoverweging 5 tot en met 6.1 opgenomen overwegingen. Het CBR heeft de brief op juiste wijze aan [appellant] verzonden. De brief van 17 juni 2022 is namelijk aangetekend verzonden en met een handtekening voor ontvangst bij de woning van [appellant] uitgereikt. De brief is bovendien ook per gewone post aan haar toegezonden.
Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Engele
griffier
1033