202301854/1/R3
Datum uitspraak: 27 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend in Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend in Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard,
3. Protestantse Gemeente Lekkerkerk, gevestigd in Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 februari 2023 in zaak nrs. 20/3366 en 20/3367 in het geding tussen:
1. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B],
2. De erven van [persoon],
en
het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard.
Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2020 heeft het college aan de Protestantse Gemeente Lekkerkerk een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een aanbouw aan de Grote- of Johanneskerk aan het Kerkplein 4 te Lekkerkerk (hierna: de kerk).
Bij besluit van 3 november 2022 heeft het college dit besluit gewijzigd.
Bij uitspraak van 2 februari 2023 heeft de rechtbank de door de erven van [persoon] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van 3 maart 2020 ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard. De door de erven van [persoon] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het wijzigingsbesluit van 3 november 2022 ingestelde beroepen zijn ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [partij] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hoger beroep ingesteld. Protestantse Gemeente Lekkerkerk heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college, [partij] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 19 juli 2024, waar [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], bijgestaan door mr. P.I.M. Houniet, rechtsbijstandverlener in Amsterdam, Protestantse Gemeente Lekkerkerk, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. B. Benard, rechtsbijstandverlener in Wassenaar, en het college, vertegenwoordigd door A.D. Bouwman-van Blarkom en W. den Hartigh, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 12 november 2016. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [partij] wonen bij het Kerkplein. Bij besluit van 3 januari 2018 heeft het college aan Protestantse Gemeente Lekkerkerk een omgevingsvergunning verleend voor een aanbouw aan de oostkant van de kerk. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben toen tegen dat besluit beroep ingesteld, omdat zij onder andere vreesden voor een verhoging van de parkeerdruk die niet op andere plaatsen gecompenseerd kon worden. Bij uitspraak van 14 augustus 2018 heeft de rechtbank Den Haag het beroep gegrond verklaard en het besluit van 19 december 2017 (lees: 3 januari 2018) vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank waren er concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het parkeerdrukonderzoek van Rho adviseurs. Omdat het college de conclusies van dit onderzoek zonder meer had overgenomen, had het in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vereiste van een deugdelijke motivering. Bovendien bleek uit het onderzoek niet dat binnen de maximaal aanvaardbare loopafstand van 50-100 meter het verlies aan parkeerplaatsen kon worden gecompenseerd.
3. Het college moest daarom een nieuw besluit op de aanvraag van Protestantse Gemeente Lekkerkerk nemen, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Bij besluit van 3 maart 2020 is opnieuw een omgevingsvergunning verleend voor de aanbouw aan de oostkant van de kerk. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [partij] zijn tegen dit besluit in beroep gegaan. Vervolgens heeft het college, voordat de rechtbank een uitspraak had gedaan, geconstateerd dat het besluit van 3 maart 2020 in strijd is met het Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard (hierna: het Parapluplan), omdat op het terrein van de kerk niet kan worden voorzien in de benodigde parkeerplaatsen. Bij het wijzigingsbesluit van 3 november 2022 heeft het college daarom gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid van het Parapluplan en geconcludeerd dat de omgevingsvergunning verleend kan worden. Hierbij heeft het college zich gebaseerd op een nieuw parkeerdrukonderzoek van 2 april 2019 van Royal HaskoningDHV (hierna: het parkeerdrukonderzoek).
4. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [partij] zijn het ook niet eens met dit wijzigingsbesluit. Zij vinden dat het college bij het wijzigingsbesluit de uitspraak van de rechtbank van 14 augustus 2018 niet in acht heeft genomen en dat het nieuwe parkeeronderzoek ook gebrekkig is. Zij hebben daarom beroep ingesteld bij de rechtbank.
De aangevallen uitspraak
5. De rechtbank heeft ten eerste overwogen dat de intrekking van het beroep van de erven van [appellant sub 1] berustte op een misverstand en een fout van de rechtbank. Een brief van [appellant sub 1] van 12 mei 2020, waarin hij het beroep in een andere zaak wilde intrekken, is door de rechtbank namelijk aanvankelijk onterecht aangemerkt als een intrekking van het beroep in deze procedure. Naar het oordeel van de rechtbank was er daarom geen aanleiding om haar niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep.
Ten tweede heeft de rechtbank overwogen dat het standpunt van het college dat met de uitbreiding van de kerk een vraag van 15 parkeerplaatsen ontstaat te volgen is. De gestelde omstandigheid dat het college is uitgegaan van een verkeerde telling van de feitelijk aanwezige parkeerplaatsen is hierbij niet van belang, omdat alleen rekening dient te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het bouwplan.
Ten derde heeft de rechtbank geoordeeld dat het college genoegzaam onderbouwd heeft dat de parkeerdruk, ook voor de bewoners van het Kerkplein, door deze toename in de vraag niet onevenredig toeneemt. Het standpunt van het college dat een loopafstand van 150 meter voor de bewoners naar parkeerplaatsen acceptabel is, omdat het om een aantrekkelijke looproute gaat, niet onredelijk. Het college mocht, naar het oordeel van de rechtbank, bij de besluitvorming uitgaan van het parkeerdrukonderzoek van Royal HaskoningDHV "Lekkerkerk" van 2 april 2019 (hierna: het parkeerdrukonderzoek) en het rapport "Uitbreiding oostzijde Grote- of Johanneskerk te Lekkerkerk", opgesteld door RokusVisser op 4 april 2019 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing). Het parkeerdrukonderzoek kan naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dragen dat ondanks de toegenomen parkeerbehoefte van 15 parkeerplaatsen in de omgeving van het Kerkplein, op een loopafstand van 150 meter over het algemeen voldoende parkeercapaciteit voorhanden is voor de bewoners van het Kerkplein. In het rapport "Kerkplein Lekkerkerk: analyse parkeereffecten omgevingsvergunning", opgesteld op 30 april 2020 door de Verkeersdeskundige (hierna: het tegenonderzoek) dat door [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] was ingediend, zag de rechtbank geen concrete aanknopingspunten die aanleiding geven om tot een ander oordeel te komen.
[partij] en [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] zijn het niet eens met deze uitspraak, omdat zij vinden dat de rechtbank onterecht een maximale loopafstand van 150 m acceptabel heeft geacht en omdat de rechtbank onterecht geen concrete aanknopingspunten heeft gezien voor twijfel aan het parkeerdrukonderzoek. De rechtbank had daarom het wijzigingsbesluit moeten vernietigen.
Ontvankelijkheid
6. Protestantse Gemeente Lekkerkerk stelt dat het hoger beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat [appellant sub 1] geen partij was bij de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De erven van [persoon] waren namelijk partij bij deze uitspraak.
6.1. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 1] de echtgenote is van wijlen [persoon]. De Afdeling stelt verder vast dat [appellant sub 1] bij brief van 2 maart 2022 de rechtbank heeft geïnformeerd over het overlijden van haar echtgenoot en heeft verzocht om het beroep als erfgenaam voort te zetten. Bovendien was zij op de zitting bij de rechtbank aanwezig in de hoedanigheid van erfgenaam van haar echtgenoot. Gelet op deze omstandigheden ziet de Afdeling op dit punt geen aanleiding voor het oordeel dat het hoger beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De gronden van het hoger beroep
Inachtneming uitspraak rechtbank: maximale aanvaardbare loopafstand
7. [partij] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd handelt met de onherroepelijke rechtbankuitspraak van 14 augustus 2018 door een maximale aanvaardbare loopafstand van 150 m te hanteren. Zij stellen dat uit de gehanteerde normen uit de CROW-publicatie 317 volgt dat het uitgangspunt een maximale acceptabele loopafstand van 100 m is. Deze afstand heeft de rechtbank volgens hen ook als toetsingskader gebruikt in de uitspraak van 14 augustus 2018. Op de zitting hebben zij toegelicht dat het feit dat de rechtbank, in een uitspraak die inmiddels onherroepelijk is geworden, dit toetsingskader heeft gebruikt en op grond hiervan tot vernietiging van het eerdere besluit is overgegaan, volgens hen betekent dat van dit toetsingskader nu niet meer kan worden afgeweken.
7.1. Naar het oordeel van de Afdeling moet de verwijzing van de rechtbank naar een afstand van 100 m in de uitspraak van 14 augustus 2018 niet op worden gevat als een rechtsoordeel. De rechtbank heeft in deze uitspraak namelijk niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat een loopafstand van 100 m als toetsingskader moet worden gebruikt bij de beoordeling van de vraag of er in de buurt van het kerkplein voldoende parkeergelegenheid is om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen. De rechtbank heeft geen oordeel gegeven over de vraag welke loopafstand gehanteerd moest worden. De rechtbank heeft wél geoordeeld dat het besluit van 3 januari 2018 in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vereiste van een deugdelijke motivering is genomen, omdat het onderzoek dat daaraan ten grondslag lag verschillende gebreken bevatte. Eén van die gebreken was dat het niet duidelijk was of het verlies aan parkeerplaatsen binnen de maximaal aanvaardbare loopafstand van 50 - 100 m kon worden gecompenseerd. Het feit dat het college bij het nemen van het besluit van 3 november 2022 deze uitspraak in acht moest nemen, betekent daarom niet dat het college bij de voorbereiding en vaststelling van dit besluit was gebonden aan deze afstand van 100 m, aangezien dit geen onderdeel uitmaakte van het oordeel van de rechtbank.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
8. [partij] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich onterecht op het standpunt heeft gesteld dat voldaan is aan de voorwaarden voor gebruik van de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 3.1.2, onder b en c, van het Parapluplan. Daarbij verwijzen [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], ter ondersteuning van de hierna weergegeven gronden, naar het tegenonderzoek van de Verkeersdeskundige van 30 april 2020.
Zij voeren daartoe ten eerste aan dat met de openbare parkeerplaatsen in de omgeving niet kan worden voldaan aan het vereiste van artikel 3.1.2, onder b, van het Parapluplan, omdat het parkeerdrukonderzoek verschillende gebreken kent, waardoor de parkeercapaciteit onjuist in kaart is gebracht. Zij stellen, verkort weergegeven, dat het onderzoek onterecht een aanvaardbare loopafstand van 150 m hanteert aangezien de looproute niet aantrekkelijk is, secties 8, 12 en 13 op een afstand van meer dan 150 m van het Kerkplein zijn gelegen en daarom niet betrokken hadden mogen worden bij het onderzoek, en dat de loopafstanden ten onrechte gemeten zijn vanaf een willekeurig punt op het Kerkplein in plaats van de woningen aan het Kerkplein. [partij] brengt verder naar voren dat de bezettingsgraden in de omgeving te laag zijn vastgesteld en niet overeenkomen met de eigen waarnemingen. Dit komt omdat het aantal aanwezige parkeerplaatsen overschat is en geen rekening is gehouden met het feit dat er op dinsdagavond niet geparkeerd wordt in secties 12 en 13, omdat er daar op woensdagochtend een parkeerverbod geldt. Daarom had er in het onderzoek voor dat moment een bezettingsgraad van 100% gehanteerd moeten worden voor secties 12 en 13.
Ten tweede voeren zij aan dat niet aan het vereiste van artikel 3.1.2, onder c, van het Parapluplan is voldaan, omdat uit het parkeerdrukonderzoek niet blijkt dat de parkeerdruk in het openbaar gebied niet toeneemt.
Door deze gestelde gebreken aan het parkeerdrukonderzoek, die volgens [partij] onterecht niet zijn voorgelegd aan Royal HaskoningDHV, is volgens [partij] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.1.2, onder b en c, van het Parapluplan. De rechtbank heeft dit miskend en daarom onterecht het wijzigingsbesluit niet vernietigd.
8.1. Artikel 3.1.1 van het Parapluplan luidt:
"a. Indien de omvang of de functie van een gebouw, een bouwwerk of een terrein daartoe aanleiding geeft, moet voldaan worden aan voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in de CROW-publicatie 317 (oktober 2012) en diens rechtsopvolger(s);
b. het bevoegd gezag kan slechts een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in de CROW-publicatie 317 (oktober 2012) en diens rechtsopvolger(s);
c. De onder b genoemde bepalingen zijn alleen van toepassing voor aanvragen omgevingsvergunning waarvan het aannemelijk is dat deze een parkeervraag genereren."
Artikel 3.1.2 luidt:
"Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.1, indien:
a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd;
b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen;
c. uit parkeeronderzoek blijkt dat de parkeerdruk in het openbaar gebied niet toeneemt."
8.2. Het parkeerdrukonderzoek is als "bijlage J" bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd en is opgesteld in opdracht van de gemeente Krimpenerwaard. De gemeente heeft gevraagd "om de parkeerdruk in beeld te brengen in de directe omgeving (tot circa 150 meter loopafstand)" van het Kerkplein. Op bladzijde 3 van het parkeerdrukonderzoek staat dat door de aanbouw aan de kerk 8 parkeerplaatsen verdwijnen. Daarnaast heeft de aanbouw een verkeersaantrekkende werking. Aan de hand van de kencijfers die in de CROW-publicatie 317 zijn opgenomen voor een wijkcentrum, is berekend dat de aanbouw een vraag genereert van 7 parkeerplaatsen. In totaal wordt er dus een parkeervraag van 15 plaatsen gegeneerd. De onderzoeksvraag is of deze gegenereerde parkeervraag in de omgeving kan worden opgevangen. Aangezien de precieze capaciteit in het centrum van Lekkerkerk niet duidelijk is, omdat de parkeergelegenheid niet overal door bestrating en belijning is aangegeven, heeft RoyalHaskoningDHV in veel gevallen een schatting gemaakt op grond van het feitelijk geobserveerde parkeergedrag. Ter beantwoording van de onderzoeksvraag is op vier momenten, te weten dinsdag 5 maart 2019 rond 22:00 uur, donderdag 7 maart 2019 rond 22:00 uur, zaterdag 9 maart 2019 rond 13:30 uur en zondag 10 maart 2019 rond 10:00 uur, tijdens de kerkdienst, de parkeerdruk gemeten in zes parkeersecties in de buurt van het Kerkplein.
Op bladzijde 12 van het parkeerdrukonderzoek wordt geconcludeerd dat de parkeerdruk in sectie 6 (parkeerterrein Schoolweg) structureel hoog is en de parkeerdruk in sectie 22 (Jodenbreeplaats — Korte achterweg) eveneens aan de hoge kant is. Secties 8, 12 en 13 zijn incidenteel druk bezet. Dat heeft te maken met bezoekers van winkels gedurende de winkeltijden (13:30) en lokale evenementen in de avonduren (22:00). De kerkdienst op zondag lijkt nauwelijks impact te hebben parkeerdruk in de secties rondom het Kerkplein. Over het algemeen is voldoende parkeercapaciteit aanwezig in de secties 8, 12 en 13, omdat de parkeerdruk daar niet hoog is in de avonden. Ook bij een toename van parkeervraag door de aanbouw is er voldoende parkeercapaciteit. In een centrumgebied met een stratenpatroon dat niet ontworpen is voor de auto, zoals Lekkerkerk, is het stringent toetsen van ontwikkelingen op loopafstanden van 100 m tot parkeervoorzieningen niet altijd zinvol. In een dergelijk centrumgebied kan dit volgens het parkeerdrukonderzoek opgerekt worden naar 150 m. Tegenover de iets langere loopafstanden staat een hogere ruimtelijke kwaliteit en nabijheid van voorzieningen. De conclusie is dat er in de omgeving van het Kerkplein op een acceptabele loopafstand van 150 m over het algemeen voldoende parkeercapaciteit voorhanden is voor zowel bewoners als bezoekers rond het Kerkplein. Met name de secties 8, 12 en 13 kennen voldoende restcapaciteit om de toegenomen parkeervraag van 15 parkeerplaatsen op te vangen, aldus het parkeerdrukonderzoek.
8.3. Wat betreft het betoog van [partij] dat de rechtbank heeft miskend dat de parkeerbehoefte van 15 parkeerplaatsen een onderschatting is, omdat de verkeersaantrekkende werking van de uitbreiding van de kerk is onderschat, overweegt de Afdeling dat uit wat [partij] heeft aangevoerd, niet volgt dat de uitbreiding van de kerk een parkeervraag van meer dan 7 plaatsen zal genereren. Hierbij acht de Afdeling het relevant dat het college op de zitting heeft toegelicht dat de meeste kerkgangers op de fiets naar de kerk komen. Ook worden er met de uitbreiding geen extra zitplaatsen in de kerk gerealiseerd. De rechtbank heeft daarom, naar het oordeel van de Afdeling, terecht overwogen dat het college mocht uitgaan van een toename van 15 parkeerplaatsen.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
8.4. De Afdeling zal vervolgens de betogen met betrekking tot artikel 3.1.2 van het Parapluplan beoordelen. De Afdeling leest dit artikel zo dat aan alle drie de voorwaarden moet worden voldaan, voordat van de afwijkingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt. Aan het vereiste onder a wordt voldaan, omdat niet is gebleken dat het mogelijk is om de uitbouw zo aan te passen dat op het terrein van de kerk alsnog in voldoende parkeerruimte kan worden voorzien. De vraag is dus of er op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte met 15 parkeerplaatsen op te vangen én of hierbij uit parkeeronderzoek blijkt dat de parkeerdruk in het openbaar gebied niet toeneemt. Het huidige aantal parkeerplaatsen op het Kerkplein zélf is, anders dan in het tegenonderzoek van de Verkeersdeskundige wordt gesteld, in dit kader niet relevant, omdat alleen wordt gekeken naar de parkeercapaciteit en parkeerdruk bij de parkeerplaatsen in de buurt van het Kerkplein.
8.5. De Afdeling ziet aanleiding eerst het betoog over de parkeerdruk in openbaar gebied te beoordelen.
8.6. Artikel 3.1.2, onder c, van het Parapluplan bepaalt dat uit een parkeerdrukonderzoek moet volgen dat de parkeerdruk in het openbaar gebied niet toeneemt. Naar het oordeel van de Afdeling wordt met het parkeerdrukonderzoek niet aan dit vereiste voldaan, omdat daarin alleen gekeken is naar de bestaande parkeerdruk in de omgeving. Het college heeft Royal HaskoningDHV immers alleen gevraagd "om de parkeerdruk in beeld te brengen in de directe omgeving (tot circa 150 m loopafstand)" van het Kerkplein. Het parkeerdrukonderzoek maakt daardoor niet inzichtelijk welke invloed de uitbreiding van de kerk op de parkeerdruk in het gebied zal hebben, laat staan dat het de conclusie dat de parkeerdruk in het openbaar gebied door deze uitbreiding niet zal toenemen, kan dragen. Aangezien niet in de toename aan parkeervraag wordt voorzien door middel van parkeerplaatsen op een privéterrein, betekent iedere toename van de parkeervraag dat de parkeerdruk in het openbaar gebied zal toenemen, ook al is deze toename miniem. Door te oordelen dat met het parkeerdrukonderzoek genoegzaam is onderbouwd dat de parkeerdruk niet onevenredig toeneemt, heeft de rechtbank het verkeerde toetsingskader toegepast.
De rechtbank heeft daarom miskend dat er niet is voldaan aan het vereiste van artikel 3.1.2, onder c, van het Parapluplan en dat het college geen gebruik kon maken van de afwijkingsbevoegdheid.
Het betoog slaagt. Het betoog over artikel 3.1.2, onder b behoeft geen bespreking meer.
Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van Protestantse Gemeente Lekkerkerk
9. Protestantse Gemeente Lekkerkerk betoogt dat de rechtbank het beroep van de erven van [appellant sub 1] ten onrechte heeft behandeld. Zij voert aan dat de erven van [appellant sub 1] het beroep op 12 mei 2020 ondubbelzinnig hebben ingetrokken. Volgens Protestantse Gemeente Lekkerkerk heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat deze intrekking berust op een misverstand en een fout van de rechtbank. Zij betwist dat het voor de rechtbank duidelijk was dat het een misverstand betreft, aangezien intrekking ook door de rechtbank aan de erven van [appellant sub 1] is bevestigd. Nu het niet mogelijk is om de intrekking ongedaan te maken, heeft de rechtbank het beroep ten onrechte behandeld.
9.1. Uit het rechtbankdossier blijkt dat [appellant sub 1] het beroep bij brief van 3 december 2020 heeft ingetrokken. De rechtbank heeft vervolgens nagevraagd voor welk zaaknummer [appellant sub 1] het beroep wilde intrekken. Bij emailbericht van 15 december 2020 heeft [appellant sub 1] bericht dat hij zaaknummer 20/3367 wil laten vervallen. Het is niet gebleken dat de intrekking is gedaan onder invloed van wilsgebreken. De rechtbankuitspraak zal daarom óók om deze reden worden vernietigd.
Het betoog slaagt.
Conclusie
10. De hoger beroepen van [[appellant sub 1]] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zijn gegrond. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van Protestantse Gemeente Lekkerkerk is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van 3 november 2022 gegrond en vernietigt de Afdeling dit besluit. Dit betekent dat de rechtbank het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van 3 maart 2020 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Aangezien het college heeft erkend dat het besluit van 3 maart 2020 in strijd met het Parapluplan is vastgesteld, moet ook dit besluit vernietigd worden. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling daarom het beroep daartegen eveneens gegrond en vernietigt de Afdeling het besluit van 3 maart 2020. Dit betekent dat het college een nieuw besluit op de aanvraag van 12 november 2016 moet nemen. Het door het college te nemen besluit hoeft niet opnieuw overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
11. Het college moet de proceskosten van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en Protestantse Gemeente Lekkerkerk vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] gegrond;
II. verklaart het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van Protestantse Gemeente Lekkerkerk gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 februari 2023 in zaak nrs. 20/3366 en 20/3367;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van 3 november 2022, kenmerk 173031, gegrond;
V. vernietigt het besluit van 3 november 2022, kenmerk 173031;
VI. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van 3 maart 2020, kenmerk SXO-20161928, gegrond;
VII. vernietigt het besluit van 3 maart 2020, kenmerk SXO-20161928;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard tot vergoeding van bij [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 7027,50, waarvan € 3937,50 is toe te rekenen aan een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en waarvan € 3090,00 kosten van deskundigen betreft, te verhogen met de daarover verschuldigde omzetbelasting, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IX. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard tot vergoeding van bij Protestantse Gemeente Lekkerkerk in verband met het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
X. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard aan [appellant sub 1] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt;
XI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 452,00 voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van het genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024
884-1103