ECLI:NL:RVS:2024:4851
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
Op 27 november 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, welke op 15 maart 2021 plaatsvond. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 12 december 2022 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, advocaat in Utrecht, beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 27 juni 2023 het beroep ongegrond verklaarde.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak op het hoger beroep geoordeeld dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling heeft de motivering van de rechtbank overgenomen en vastgesteld dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Hierdoor is het hoger beroep ongegrond verklaard en wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept de noodzaak voor vreemdelingen om aan de vereisten voor een machtiging tot voorlopig verblijf te voldoen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 november 2024.