ECLI:NL:RVS:2024:481

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
202301941/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Lingewaard, Molenstraat en Gendt en de gevolgen voor omwonenden

Op 2 februari 2023 heeft de raad van de gemeente Lingewaard het bestemmingsplan "Buitengebied Lingewaard, Molenstraat en [locatie 1] Gendt" vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om op het perceel aan de [locatie 1] in Gendt een burgerwoning te realiseren en op een ander perceel aan de Molenstraat vier woningen. [appellante], die woont aan de [locatie 2] in Gendt, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij al lange tijd overlast ervaart van de bedrijfsactiviteiten op het perceel aan de [locatie 1]. Zij vindt het onrechtvaardig dat de eigenaar van dat perceel door het bestemmingsplan de mogelijkheid krijgt om een woning te bouwen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 17 november 2023. Tijdens de zitting zijn zowel [appellante] als de raad van de gemeente Lingewaard vertegenwoordigd. De raad heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan is beoordeeld en dat er zorg is besteed aan de omgevingskwaliteit en leefbaarheid. De raad heeft benadrukt dat het plan ook een oplossing biedt voor de overlast die [appellante] heeft ervaren.

De Afdeling oordeelt dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellante] is ongegrond verklaard, en de raad hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 7 februari 2024.

Uitspraak

202301941/1/R4.
Datum uitspraak: 7 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Gendt, gemeente Lingewaard,
appellante,
en
de raad van de gemeente Lingewaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Lingewaard, Molenstraat en [locatie 1] Gendt" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante], [partij] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2023, waar [appellante], vergezeld door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door T.M. de Geus, zijn verschenen. Ook zijn ter zitting [partij] en [gemachtigde B] als partij verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
2.       Het in deze zaak voorliggende bestemmingsplan is op 2 februari 2023 vastgesteld. Het ontwerpbestemmingsplan is al op 16 juni 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Waar gaat deze zaak over?
3.       Deze zaak gaat over het bestemmingsplan "Buitengebied Lingewaard, Molenstraat en [locatie 1] Gendt". Dit plan maakt het mogelijk om op het perceel aan de [locatie 1] in Gendt een burgerwoning te realiseren. Ook maakt het plan mogelijk dat op een perceel elders in Gendt, aan de Molenstraat, vier woningen worden gerealiseerd. Beide percelen krijgen daarvoor met het plan de enkelbestemming "Wonen".
4.       [appellante] woont in de woning op het perceel aan de [locatie 2] in Gendt. Haar perceel grenst aan het perceel aan de [locatie 1]. Zij ervaart al zeer lang overlast van de diverse bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie 1].
Zij verzet zich tegen het bestemmingsplan, omdat zij het onder meer onrechtvaardig vindt dat de eigenaar van het perceel [locatie 1] door het plan de mogelijkheid krijgt een woning op het perceel te realiseren. Daarom heeft zij beroep ingesteld.
Toetsingskader
5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Goede ruimtelijke ordening?
6.       [appellante] betoogt dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen. [partij] wordt namelijk, ondanks de overlast die hij jarenlang heeft veroorzaakt, beloond met de bouwmogelijkheden die het plan biedt. Gelet op de voorgeschiedenis, en de langslepende handhavingskwestie en diverse procedures waarin is vast komen te staan dat [partij] illegaal heeft gehandeld, komt [partij] helemaal geen recht toe op een dergelijke beloning. [appellante] heeft ter zitting uitgelegd welke grote invloed de langlopende kwestie op het leven van haar gezin heeft gehad. Daarnaast is het ook vanuit ruimtelijk oogpunt niet passend om woningen in het buitengebied toe te staan, aldus [appellante].
6.1.    De Afdeling stelt voorop dat deze procedure alleen gaat over het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Lingewaard, Molenstraat en [locatie 1] Gendt" van 2 februari 2023. Dat betekent dat de Afdeling in de procedure alleen kan beoordelen of dat besluit rechtmatig is.
6.2.    In het verweerschrift en in de plantoelichting heeft de raad toegelicht dat en hoe de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan is beoordeeld. Uit de plantoelichting blijkt dat de raad daarbij naar meerdere milieu- en omgevingsaspecten heeft gekeken. In de plantoelichting is benoemd dat hierbij zorg is besteed aan de omgevingskwaliteit en de leefbaarheid van de directe omgeving. In de plantoelichting staat ook dat het verdwijnen van de in het plangebied aanwezige agrarische bebouwing een kwaliteitsimpuls geeft aan het buitengebied. De raad heeft ter zitting uitgesproken dat hij het betreurt dat [appellante] zo heeft geleden onder de langslepende kwestie. De raad heeft benadrukt dat met het voorliggende plan ook is beoogd een definitieve oplossing te bieden voor deze kwestie, waarbij ook [appellante] in planologisch opzicht erop vooruit gaat.
6.3.    De omstandigheid dat in het verleden illegale dingen op het perceel aan de Kruisstraat hebben plaatsgevonden, en dat het college van burgemeester en wethouders daar jarenlang niet adequaat tegen is opgetreden, betekent niet dat de raad op dat perceel geen ander gebruik meer zou mogen toestaan. Een nieuw of ander gebruik, mag, na afweging van alle belangen, worden toegestaan als dit gebruik in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ten aanzien van het perceel aan de Kruisstraat zijn partijen het er in feite over eens dat het voorliggende plan in planologisch opzicht een verbetering oplevert ten opzichte van de oude planologische situatie. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft mogen stellen dat de burgerwoning die op het perceel aan de Kruisstraat is mogelijk gemaakt vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Wat betreft de woningen op het ongenummerde perceel aan de Molenstraat, op grote afstand van de woning van [appellante], heeft de raad zich ook op het standpunt gesteld dat deze woningen vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar zijn. In de plantoelichting heeft de raad ten aanzien van de woningen benadrukt dat voor de ruimtelijke inpassing van deze woningen een landschappelijk inpassingsplan is ontwikkeld en dat hiervoor in de planregels ook voorwaardelijke verplichtingen zijn opgenomen. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom deze woningen, anders dan de raad heeft gesteld, niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kunnen worden geacht.
Het betoog slaagt niet.
Het bodemonderzoek
7.       [appellante] betoogt dat de uitvoerbaarheid van het plan onzeker is, omdat de bodemkwaliteit van het perceel aan de [locatie 1] mogelijk ongeschikt is voor de bestemming "Wonen". Zij voert daartoe aan dat het aan het bestemmingsplan ten grondslag gelegde "Verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek volgens NEN 5740 en NEN 5897" van 1 november 2021 van de Klinker Milieu Adviesbureau ondeugdelijk is. De locatie onder de loods is ten onrechte niet meegenomen in het onderzoek, zo stelt zij. Verder staat in het onderzoeksrapport ten onrechte dat het terrein deels braakliggend en begroeid met gras is. Zij voert verder aan dat ten onrechte geen nader onderzoek is gedaan naar de in het onderzoeksrapport genoemde bovenste 0,5 m-mv puin op het terrein en daarnaast is niet vermeld dat op het terrein nog steeds een uitgraving aanwezig is. Ook volgt uit het onderzoeksrapport dat het terrein gesaneerd moet worden, aldus [appellante].
7.1.    De aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde plaatsen en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Die procedures staan nu niet ter beoordeling. Maar de raad mag het plan niet vaststellen als de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
De raad heeft aan het plan een bodemonderzoek ten grondslag gelegd waarin de bodemkwaliteit ter plaatse is beoordeeld. In dat bodemonderzoek is geconcludeerd dat de bodem op basis van milieuhygiënische kwaliteit geschikt is voor het voorgenomen woongebruik. [appellante] heeft in haar beroepschrift kanttekeningen geplaatst bij een aantal bevindingen uit het bodemonderzoek. De Afdeling stelt vast dat [appellante] dezelfde punten ook naar voren heeft gebracht in haar zienswijzen en dat de raad in de zienswijzennota inhoudelijk op al deze punten is ingegaan. De raad heeft daarbij verwezen naar een aanvullend advies dat de raad daarover heeft ingewonnen bij een bodemdeskundige van de Omgevingsdienst Regio Arnhem. In het aanvullend advies wordt geconcludeerd dat de door [appellante] naar voren gebrachte punten over het bodemonderzoek niet tot een gewijzigde conclusie aanleiding geven en dat op basis van het bodemonderzoek de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt kan worden geacht voor het voorgenomen gebruik. In beroep heeft [appellante] geen gronden aangevoerd waarom de weerlegging van deze zienswijzen onjuist is. Daarom heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat er in zoverre geen redenen zijn waarom het plan op voorhand niet uitvoerbaar is.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       Het beroep is ongegrond.
9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loo
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2024
418-947