ECLI:NL:RVS:2024:4807

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
202404502/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor het verwijderen van een serre zonder omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 november 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, eigenaar van een perceel in Otterlo, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen door het college van burgemeester en wethouders van Ede. Deze last hield in dat hij een serre, die zonder omgevingsvergunning was gebouwd, moest verwijderen. De serre was gebouwd aan een recreatiewoning en overschreed de toegestane oppervlakte volgens het bestemmingsplan.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de last onder dwangsom was opgelegd op 28 april 2022, en dat de begunstigingstermijn meerdere malen was verlengd. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van verzoeker tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de serre niet hoefde te verwijderen totdat er een uitspraak was gedaan in het hoger beroep.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoeker en het college afgewogen. Hij oordeelde dat het belang van verzoeker om de serre te behouden zwaarder woog dan het belang van het college om de last onmiddellijk te laten uitvoeren. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om de last onder dwangsom te schorsen en het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker. De uitspraak benadrukt de voorlopige aard van de beslissing en dat deze niet bindend is voor de bodemprocedure.

Uitspraak

202404502/2/R4.
Datum uitspraak: 25 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 juni 2024 in zaak nr. 22/5126 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ede.
Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2022 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom gelast een serre op het perceel [locatie] in Otterlo (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 12 september 2022 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juni 2024 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 13 september 2024 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot acht weken na de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 12 november 2024, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. J.H. Hermsen, advocaat in Zutphen, en het college, vertegenwoordigd door N.M. Brok en A. Boekhorst, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Bij besluit van 28 april 2022 heeft het college aan [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
3.       De serre op het perceel is gebouwd aan een recreatiewoning. [verzoeker] is eigenaar van het perceel en van de recreatiewoning die is gelegen op [recreatiepark].
Op 9 maart 2022 hebben toezichthouders van de gemeente geconstateerd dat zonder een omgevingsvergunning aan een gevel van de recreatiewoning een aanbouw in de vorm van een serre is gebouwd van 23,07 m².
Bij besluit van 28 april 2022 is aan [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd, strekkende tot het verwijderen en verwijderd houden van de aanbouw. Uit het besluit volgt dat de serre is gebouwd zonder een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo en dat de recreatiewoning in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan [Recreatiepark] een grotere (grond)oppervlakte heeft dan is toegestaan. Op grond van dat bestemmingsplan mag een recreatiewoning een maximale (grond)oppervlakte hebben van 75 m², inclusief aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen. De recreatiewoning van [verzoeker] heeft, inclusief de aangebouwde serre, een oppervlakte van meer dan 75 m². [verzoeker] is gelast om voor 22 juli 2022 de aanbouw te verwijderen en verwijderd te houden. De dwangsom bedraagt € 10.000,00 ineens.
De begunstigingstermijn is meerdere malen verlengd. Bij besluit van 13 september 2024 is de begunstigingstermijn uiteindelijk verlengd tot acht weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het door [verzoeker] ingestelde beroep tegen het besluit van het college van 12 september 2022 ongegrond verklaard en de last onder dwangsom in stand gelaten.
Het verzoek
4.       [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot zes weken na de dag waarop het college zich heeft uitgesproken over het integraal advies inzake een aanpassing van het bestemmingsplan voor onder andere [recreatiepark] of een andere door de voorzieningenrechter te bepalen termijn.
Beoordeling van het verzoek
5.       De door [verzoeker] aangevoerde beroepsgronden lenen zich niet voor beantwoording in de voorlopige voorzieningprocedure. De vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep door de Afdeling, zal de voorzieningenrechter daarom beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.
6.       Het belang van [verzoeker] is er in gelegen om gedurende de periode tot dat uitspraak is gedaan op het hoger beroep de serre niet te hoeven afbreken. Het college heeft op de zitting toegelicht dat er geen belang is bij het op korte termijn voldoen aan de last, maar dat het er wel belang bij heeft dat door de Afdeling op korte termijn een uitspraak wordt gedaan, zodat duidelijk is of het bevoegd was de last onder dwangsom op te leggen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het belang van het college niet zodanig dringend dat de uitspraak op het hoger beroep niet kan worden afgewacht. Zeker niet, omdat door het college op de zitting is erkend dat er gesprekken worden gevoerd tussen het college en de directie van [recreatiepark] over een mogelijke verruiming van de bouwmogelijkheden op het recreatiepark door het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan. Omdat ook niet is gebleken van klachten van derden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
Proceskosten
7.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ede van 28 april 2022, kenmerk 2022H0157;
II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ede tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Ede aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 279,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter
w.g. Kamphorst-Timmer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2024
776