ECLI:NL:RVS:2024:4799

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
202400147/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep asielaanvraag en ingangsdatum verblijfsvergunning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 8 december 2023. De vreemdeling had op 3 mei 2022 een asielaanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag aanvankelijk niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk was op basis van de Dublinverordening. Later werd Nederland alsnog verantwoordelijk, maar de minister had de vreemdeling niet tijdig overgedragen aan Italië. De vreemdeling diende op 11 maart 2023 een nieuwe aanvraag in, maar de minister stelde de ingangsdatum van de asielvergunning vast op deze datum. De vreemdeling ging hiertegen in beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 22 november 2024 geoordeeld dat de minister niet van de vreemdeling mag eisen dat hij een nieuwe asielaanvraag indient, maar dat de ingangsdatum van de asielvergunning moet worden vastgesteld op de datum waarop de oorspronkelijke aanvraag is ontvangen, in dit geval 3 mei 2022. Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de minister is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 november 2024.

Uitspraak

202400147/1/V1.
Datum uitspraak: 22 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 8 december 2023 in zaak nr. NL23.32591 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.
Bij mondelinge uitspraak van 8 december 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M.I. Eleveld, advocaat in Groningen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft op 3 mei 2022 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft die aanvraag eerst niet in behandeling genomen, omdat Italië ingevolge de Dublinverordening hiervoor verantwoordelijk was. Vervolgens is Nederland op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening alsnog verantwoordelijk geworden, omdat de minister de vreemdeling niet op tijd heeft overgedragen aan Italië. Bij brief van 20 februari 2023 heeft de minister de vreemdeling meegedeeld dat hij geen asielprocedure open had staan en de gelegenheid krijgt om binnen twee weken een nieuwe aanvraag in te dienen. Hierop heeft de vreemdeling op 11 maart 2023 hetzelfde formulier model M35-H met dezelfde gegevens opnieuw ingediend. De minister heeft bij de inwilliging de ingangsdatum van de verleende asielvergunning gebaseerd op de ontvangstdatum van het tweede formulier.
2.       De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag over de ingangsdatum van de verleende asielvergunning heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 4 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:881. Hierin heeft de Afdeling onder 4.6 en 5.2 overwogen dat de minister in een geval als dit, waarin Nederland op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening alsnog verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van het asielverzoek, niet van een vreemdeling mag eisen dat hij een nieuwe asielaanvraag indient, maar een besluit moet nemen op de oorspronkelijke aanvraag, en dat de ingangsdatum van de te verlenen asielvergunning wordt bepaald door de dag waarop de minister die oorspronkelijke aanvraag heeft ontvangen. Uit deze uitspraak volgt dat de grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond en de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit wordt vernietigd, voor zover de minister daarin de ingangsdatum van de asielvergunning heeft vastgesteld op 11 maart 2023. Uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting zal de Afdeling zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 3 mei 2022 en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit (artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb). De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 8 december 2023 in zaak nr. NL23.32591;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 15 september 2023, V-[…], voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is vastgesteld op 11 maart 2023;
V.      stelt in plaats daarvan de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 3 mei 2022;
VI.     bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
VII.     veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Keeman-Folador, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Keeman-Folador
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2024
862