202302229/1/A3.
Datum uitspraak: 20 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Zwijndrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 maart 2023 in zaak nr. 22/3898 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Papendrecht (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2022 heeft het college de aanvraag van [appellant] om verstrekking van een afschrift van de overlijdensakte van [persoon] buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 11 juli 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 november 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr M. Baardman en mr D. van de Water, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het in deze zaak toepasselijk wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] heeft op 23 februari 2022 bij het college een verzoek ingediend om een afschrift van de overlijdensakte van zijn voormalig schoonmoeder [persoon]. Hij deed dit verzoek als erfgenaam omdat hij ten tijde van het overlijden van [persoon] geregistreerd partner was van de dochter van [persoon]. Bij brief van 7 april 2022 heeft het college [appellant] in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken aanvullende informatie aan te leveren. De aanvullende informatie had het college nodig om te kunnen beoordelen of [appellant] een gerechtvaardigd belang heeft bij afgifte van de overlijdensakte van [persoon]. Dit kon [appellant] aantonen door bijvoorbeeld stukken aan te leveren waaruit blijkt dat hij erfgenaam van [persoon] is. Omdat [appellant] de gevraagde aanvullende informatie niet heeft toegestuurd, heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft in de uitspraak van 1 maart 2023 geoordeeld dat het college de aanvraag van [appellant] om een afschrift van de overlijdensakte van [persoon] in redelijkheid buiten behandeling heeft kunnen stellen. De Rechtbank volgt [appellant] niet in zijn stelling dat hij belanghebbende is bij een afschrift van de overlijdensakte van [persoon]. Uit artikel 23b, tweede lid van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek volgt namelijk dat een afschrift van een akte, waaronder een overlijdensakte, alleen wordt afgegeven aan de verzoeker die aantoont daarbij een gerechtvaardigd belang te hebben. In de Memorie van Toelichting bij deze bepaling (kamerstukken II 1990/1991, 21847, nr 3, pagina 28) staat een opsomming van personen die een gerechtvaardigd belang hebben. Omdat [appellant] geen bloedverwant is in opgaande of neergaande lijn van [persoon], is in dit geval van belang of [appellant] erfgenaam is van [persoon]. De omstandigheid dat [appellant] op het moment van overlijden van [persoon] de geregistreerd partner was van de dochter van [persoon] is volgens de rechtbank niet voldoende om aan te nemen dat [appellant] ook erfgenaam is van [persoon]. [appellant] valt namelijk niet onder een van de groepen genoemd in artikel 10, eerste lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek. Daarom moet [appellant] volgens de rechtbank aannemelijk maken dat hij door [persoon] bij testament als (mede)erfgenaam is aangewezen. Dat heeft hij bij zijn aanvraag niet gedaan. Het college heeft [appellant] daarom bij brief van 7 april 2022 in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van twee weken nadere informatie aan te leveren. Volgens de rechtbank blijkt uit deze brief voldoende duidelijk welke informatie [appellant] moest aanleveren en binnen welke termijn. De rechtbank concludeert daarom dat het college bevoegd was om op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de aanvraag van [appellant] niet in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelt ook dat [appellant] geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven voor het oordeel dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid geen gebruik heeft kunnen maken om de aanvraag niet in behandeling te nemen.
3.1. De rechtbank volgt [appellant] ook niet in zijn stelling dat hij ten onrechte niet is gehoord op zijn bezwaar. Het college heeft [appellant] uitgenodigd voor een hoorzitting op 22 juni 2022. De hoorzitting is op verzoek van en in overleg met [appellant] verplaatst naar 29 juni 2022 om 9.00 uur. Op 29 juni 2022 heeft [appellant] om 9.07 uur per sms aan het college laten weten dat zijn vertrouwenspersoon door ziekte terug naar huis is gegaan en hij zonder deze vertrouwenspersoon niet aan de hoorzitting wil deelnemen. [appellant] heeft daarbij verzocht een nieuwe hoorzitting in te plannen. Dat heeft het college geweigerd. Het college heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, maar [appellant] heeft er zelf voor gekozen om niet deel te nemen aan de in overleg met hem geplande hoorzitting. [appellant] was op dat moment op de hoorlocatie aanwezig. Ook heeft hij niet toegelicht waarom hij alleen in aanwezigheid van de vertrouwenspersoon kan en wil worden gehoord en heeft niet onderbouwd dat zijn vertrouwenspersoon daadwerkelijk niet in staat was de hoorzitting bij te wonen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [appellant] niet opnieuw uit te nodigen voor de hoorzitting.
Het hoger beroep en beoordeling
4. [appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van de gronden die hij in beroep en het aanvullend processtuk heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de 4.1 tot en met 4.11 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Tuyll van Serooskerken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024
290
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:2, tweede lid
De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5
1 Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien: […]
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Burgerlijk Wetboek (BW)
Artikel 23b, Boek 1
1. Een ieder is bevoegd zich door de ambtenaar die met de afgifte van afschriften en uittreksels van akten van de burgerlijke stand is belast, een uittreksel van een onder deze ambtenaar berustende akte van geboorte, van huwelijk, van registratie van een partnerschap, van omzetting van een huwelijk in een registratie van een partnerschap, van omzetting van een registratie van een partnerschap in een huwelijk of van overlijden te doen afgeven. Het uittreksel bevat de bij algemene maatregel van bestuur te vermelden gegevens, waaruit de afstamming van de persoon of personen op wie de akte betrekking heeft, niet blijkt.
2. Van de in het eerste lid bedoelde akten alsmede van de akten van erkenning of ontkenning van het vaderschap of moederschap door de moeder wordt een afschrift slechts afgegeven indien de verzoeker aantoont dat hij bij de verkrijging een gerechtvaardigd belang heeft. Van andere akten die de in het eerste lid bedoelde ambtenaar onder zijn berusting heeft, wordt steeds een afschrift afgegeven. Dit afschrift bevat de bij algemene maatregel van bestuur te vermelden gegevens.
3. Een verzoek om afgifte van een uittreksel of een afschrift dient op een bepaalde persoon of bepaalde personen betrekking te hebben.
[…]
5. Weigert de in het eerste lid bedoelde ambtenaar een afschrift of een uittreksel af te geven, dan verstrekt hij aan de aanvrager een schriftelijke opgave van de gronden voor zijn weigering.
Artikel 10, eerste lid, Boek 4
1. De wet roept tot een nalatenschap als erfgenamen uit eigen hoofde achtereenvolgens:
a. de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot van de erflater tezamen met diens kinderen;
b. de ouders van de erflater tezamen met diens broers en zusters;
c. de grootouders van de erflater;
d. de overgrootouders van de erflater.