202206211/2/R2.
Datum uitspraak: 20 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Deurne,
en
de raad van de gemeente Deurne,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Herstelbestemmingsplan buitengebied Deurne 2021" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en [appellant B] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 28 oktober 2024, waar [appellant A] en [appellant B], in de persoon van [appellant A], bijgestaan door mr. N. Crooijmans, advocaat in Deurne, en de raad, vertegenwoordigd door ir. F.J.M. Looijmans-Verhoef en mr. A.M.T. Willems, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 18 juni 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. [appellant A] en [appellant B] zijn eigenaar van het perceel [locatie 1] en [locatie 2] in Deurne. Het perceel heeft een agrarische bestemming die een intensieve veehouderij mogelijk maakt. Ook is een loonwerkbedrijf tot een maximum van 1000 m2 toegestaan. Omdat van de uitoefening van een intensieve veehouderij geen sprake meer is, hebben [appellant A] en [appellant B] een verzoek ingediend voor een wijziging van de bestemming. Daarnaast hebben zij verzocht om het in stand laten van hun persoonsgebonden vergunning voor bewoning van de bedrijfswoning.
3. Het plan voorziet in de verwerking van het geactualiseerde beleid op gebied van ruimtelijke ordening en in herstel van een aantal omissies. Bij de vaststelling van het plan heeft de raad geen rekening gehouden met het verzoek van [appellant A] en [appellant B]. Daarom kunnen zij zich niet vinden in het deel van het bestemmingsplan dat een regeling geeft voor hun perceel. De raad had hun verzoek volgens hen wel mee moeten nemen, omdat het initiatief concreet genoeg is.
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
5. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met een particulier initiatief voor een ruimtelijke ontwikkeling als dat initiatief voldoende concreet is, tijdig aan hem kenbaar is gemaakt en de raad op het moment van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan beoordelen.
Had de raad rekening moeten houden met het initiatief?
6. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met hun verzoek om een flexibele bedrijfsbestemming met categorie 1 en 2, terwijl het initiatief concreet genoeg was. Vooral nu in de zienswijze specifiek is verzocht om de functie-aanduidingen "loonwerkbedrijf" en opslaggebouwen" in het plan op te nemen. Voor zover het initiatief niet voldoende concreet was, had de raad hen daarop moeten attenderen en een termijn moeten geven voor het aanleveren van stukken.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het initiatief onvoldoende concreet is. Het verzoek is volgens de raad namelijk te algemeen om de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan te kunnen beoordelen. Dit heeft enerzijds te maken met de systematiek van het bestemmingsplan die een flexibele bedrijfsbestemming niet toelaat. Daarnaast kan op basis van dit verzoek niet worden onderbouwd dat niet gebouwd wordt voor nieuwe leegstand.
6.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad terecht heeft gesteld dat het initiatief van [appellant A] en [appellant B] onvoldoende concreet was om hiermee rekening te houden bij de vaststelling van het plan. De raad mocht het verzoek als te algemeen beschouwen. Weliswaar stellen [appellant A] en [appellant B] dat zij het eerdere verzoek van 17 december 2019 in hun zienswijze concreter hebben gemaakt door te kiezen voor de functieaanduidingen "loonwerkbedrijf" en "opslaggebouwen", maar in hun zienswijze laten zij ook nog de optie open voor een flexibele bedrijfsbestemming met categorie 1 en 2. Daarom maakt hun zienswijze niet duidelijk waarover de raad een ruimtelijke afweging moest maken. Op de zitting is gebleken dat de voorkeur nog steeds uitgaat naar een flexibele bedrijfsbestemming.
Aangezien geen sprake is van een concreet initiatief op basis waarvan de raad de ruimtelijke aanvaardbaarheid kon beoordelen, heeft de raad dit initiatief terecht niet bij de vaststelling van het plan betrokken. Dit betekent dat niet wordt toegekomen aan de vraag of de raad aan [appellant A] en [appellant B] had moeten meedelen of er nog bepaalde stukken ontbraken (vergelijk de uitspraak van 19 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1055, onder 4.3). Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Scheele
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024
723-1074