202207490/1/R1.
Datum uitspraak: 7 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Slootdorp, gemeente Hollands Kroon, en [appellante C] en [appellante D], beide gevestigd te Slootdorp, gemeente Hollands Kroon, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 november 2022 in zaak nr. 20/6362 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon.
Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2020 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de windturbines NBO2 en NBO3 van Windpark Cluster WRX afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 november 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en ASR Windpark Wieringermeer B.V. hebben elk een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2023, waar [appellant], bij monde van [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. A.J. Roos, advocaat te Wolvega, en het college, vertegenwoordigd door ing. J.E. Benz, zijn verschenen. Voorts is ter zitting ASR Windpark Wieringermeer B.V., vertegenwoordigd door mr. F. Onrust, advocaat te Amsterdam, vergezeld door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 22 oktober 2020 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van het besluit bepalend.
Inleiding
2. [appellant A] en [appellant B] wonen aan de [locatie] (hierna: het perceel) in Slootdorp, waar ook [appellante C] en [appellante D] zijn gevestigd. Bij besluit van 1 mei 2015 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van 32 windturbines, waaronder de windturbines NB02 en NB03 (hierna: de windturbines). Deze windturbines zijn respectievelijk op een afstand van 400 m en 556 m van het perceel gesitueerd en worden door ASR Windpark Wieringermeer B.V. gerealiseerd. Op 21 augustus 2019 is een aanvraag ingediend voor het milieuneutraal wijzigen van de vergunde situatie. Deze verandering betreft het enkele meters verplaatsen van een aantal windturbines. Met deze aanvraag is ook melding gedaan op grond van artikel 1.10, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit), zoals dat destijds gold en zijn het windturbinetype en de gevolgen daarvan gemeld. In de notitie van 31 mei 2019 behorende bij die melding, is gerekend met het nieuwere type N117/3600 STE van fabrikant Nordex op een ashoogte van 120 m en is rekening gehouden met verschuivingen van de coördinaten van de windturbines. Pondera Consult B.V. (hierna: Pondera) heeft het akoestische onderzoek uitgevoerd.
3. [appellant] heeft het college op 23 december 2019 verzocht handhavend op te treden, omdat volgens hem het aan de melding ten grondslag gelegde akoestische onderzoek voor de windturbines wat betreft het bepalen van het bronvermogen niet deugdelijk is. Volgens [appellant] wordt daarom niet aan de indieningsvereisten van het Activiteitenbesluit voldaan. Het verzoek is op 26 februari 2020 aangevuld. Het college heeft het handhavingsverzoek bij besluit van 28 april 2020 afgewezen en zich daarbij op het standpunt gesteld dat uitgegaan mocht worden van de gegevens van de fabrikant en dat daarmee aan de indieningsvereisten van het Activiteitenbesluit is voldaan wat betreft de eis van het aanleveren van een akoestisch onderzoek. [appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een deskundigenrapport van Cauberg Huygen B.V. overgelegd. In het besluit op bezwaar van 22 oktober 2020 heeft het college de afwijzing onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie van 7 september 2020 gehandhaafd.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestuursorgaan bij de beoordeling van een akoestisch onderzoek bij een melding op grond van het Activiteitenbesluit doorgaans uit mag gaan van de daarin vermelde fabrikantgegevens over het bronvermogen. Een verdergaande onderzoeksplicht past volgens de rechtbank niet bij het karakter van een melding. Daarbij vereist ook artikel 3.14a van de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna: de Activiteitenregeling) niet dat de aan de fabrikantgegevens ten grondslag liggende meetgegevens over het bronvermogen in het akoestisch onderzoek worden vermeld.
Meebrengen deskundige naar zitting
5. ASR Windpark Wieringermeer B.V heeft ter zitting Oude Lansink meegenomen om als deskundige het woord te voeren over de geluidsonderzoeken. ASR Windpark Wieringermeer B.V. heeft de Afdeling en partijen hierover niet voorafgaand geïnformeerd. [appellant] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de komst van de deskundige tijdig gemeld had moeten worden.
5.1. Ingevolge artikel 8:60, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen partijen deskundigen meebrengen, mits daarvan uiterlijk een week voor zitting aan de bestuursrechter en aan de andere partijen mededeling is gedaan. In de uitnodiging voor de zitting staat vermeld dat degene die een deskundige mee wenst te brengen naar de zitting daaromtrent de andere partijen dient te informeren.
5.2. Dit betekent dat aan hetgeen Oude Lansink ter zitting heeft gesteld niet de betekenis toekomt als zijnde gedaan door een deskundige, maar als gedaan door een betrokkene.
Hoger beroep
Gegevens en wijze van vaststelling bronvermogen
6. [appellant] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat de geluidsrapporten van Pondera ondeugdelijk zijn en dat daarom niet wordt voldaan aan de indieningsvereisten uit het Activiteitenbesluit. Volgens [appellant] had het bronvermogen gemeten moeten worden conform de wettelijk voorgeschreven standaard meetmethode van hoofdstuk 2 van bijlage 4 van de toen geldende Activiteitenregeling, omdat de gegevens die door de fabrikant zijn aangereikt zijn gebaseerd op een schatting. Door uit te gaan van aannames voor het brongeluid is het akoestisch onderzoek volgens [appellant] onbetrouwbaar. Daarbij heeft de fabrikant volgens [appellant] belang bij het opgeven van een zo gunstig mogelijk brongeluid. Verder heeft de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte geoordeeld dat niet ook de aan het bronvermogen ten grondslag liggende meetgegevens in het akoestisch onderzoek moeten worden vermeld. Volgens hem moeten de onderliggende stukken ook worden overgelegd, zodat de aangeleverde gegevens controleerbaar zijn.
6.1. Op grond van artikel 1.11, derde lid, onder a van het Activiteitenbesluit dient bij een melding die betrekking heeft op een of meer windturbines een rapport van een akoestisch onderzoek te worden overgelegd.
Op grond van artikel 1.11, tiende lid, van het Activiteitenbesluit wordt in afwijking van het negende lid het akoestisch onderzoek voor windturbines, een buitenschietbaan of een binnenschietbaan uitgevoerd overeenkomstig de bij ministeriële regeling te stellen eisen.
Artikel 3.14d, eerste lid, van de Activiteitenregeling luidt: "Indien de gegevens over het, van de windsnelheid afhankelijke, bronvermogen van een windturbine of een combinatie van windturbines niet of niet volledig beschikbaar zijn, wordt dit bepaald volgens de methode, bedoeld in hoofdstuk 2 van bijlage 4." In hoofdstuk 2 van bijlage 4 bij de Activiteitenregeling, ofwel het "Reken- en meetvoorschrift windturbines", is opgenomen dat de standaardmeetmethode voor de brongegevens goed aansluit bij de wijdverbreide norm NEN-EN-IEC-61400 deel 11(2002) en is uiteengezet, waarom de verschillen in de praktijk geen belemmering vormen voor het gebruik van de door de fabrikant opgegeven geluidsspecificaties. In dit geval zijn de gegevens over het bronvermogen door de fabrikant aangeleverd en dus wel beschikbaar. Om die reden bestond er voor het college geen aanleiding om de gegevens over het bronvermogen te bepalen met de methode die is uiteengezet in hoofdstuk 2 van het Reken- en meetvoorschrift windturbines. Daarbij is in de toelichting bij artikel 3.14d van de Activiteitenregeling (Staatscourant nummer 19592, 23 december 2010) opgenomen dat doorgaans bij grotere windturbines de gegevens van de fabrikant toereikend zullen zijn om de berekening op basis van hoofdstuk 3 uit te voeren en dat dit onderdeel de fabrikanten ook in staat stelt zich ervan te vergewissen dat de correcte gegevens worden verstrekt.
Het college heeft toegelicht dat de door de fabrikant aangeleverde brongegevens niet zijn gebaseerd op schattingen en dat de in die gegevens gebezigde term "expected values in terms of statistics" niet betekent dat is uitgegaan van verwachte waarden, maar dat het gaat om een gegarandeerd bronvermogen op basis van een serie metingen. Het college heeft daar verder over toegelicht dat aan de door de fabrikant opgegeven gegevens metingen ten grondslag liggen en dat door de fabrikant in dit geval is gegarandeerd dat de geluidgegevens voldoen aan de norm NEN-EN-IEC-61400 deel 11. Deze garantie is ook contractueel vastgelegd bij de koopovereenkomst. Verder heeft de vergunninghouder verklaard alle gegevens waar zij over kon beschikken, te hebben overgelegd.
Mede gezien de toelichting bij artikel 3.14d, eerste lid van de Activiteitenregeling zoals hiervoor weergegeven, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college uit mocht gaan van de juistheid van de door de fabrikant aangeleverde gegevens over het bronvermogen bij beoordeling van de melding. Gelet daarop was de vergunninghouder ook niet gehouden de onderliggende stukken te verstrekken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat aan de indieningsvereisten uit het Activiteitenbesluit is voldaan, dat van overtreding van artikel 1.11 van het Activiteitenbesluit geen sprake is en er voor het college daarom geen aanleiding bestond handhavend op te treden.
Het betoog slaagt niet.
Gondelconfiguratie
7. [appellant] voert aan dat de rechtbank er ten onrechte van uit is gegaan dat het verschil tussen de typen gondelconfiguraties enkel zit in de op de gondels geplaatste sensoren. [appellant] betwist dit. In dat verband heeft hij erop gewezen dat in het typecertificaat staat dat de generator een groter vermogen heeft. Volgens hem produceert deze daarom meer geluid.
7.1. Het college heeft toegelicht dat het verschil tussen de gondels alleen ziet op sensoren die verband houden met onder andere de stilstandregeling, vleermuizenafwering en zonneschittering en geen effect heeft op de geluidbelasting. Verder heeft het college ter zitting toegelicht dat de generator geen invloed heeft op het geluidsniveau. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de toelichting van het college daarover juist is.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. J.F. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Uylenburg
voorzitter
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2024
195-1036