202304968/1/R2.
Datum uitspraak: 20 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend in Breda,
2. [appellant sub 2], wonend in Breda,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Breda,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Binnenstad, Markendaalseweg 44" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 september 2024, waar [appellant sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door M. Scholten, J.P.G. Rokx en I. Stuurman, zijn verschenen.
Voorts is op de zitting BPD Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.E. Ellerman, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 17 februari 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan maakt de bouw van 95 woningen en 450 m2 horeca mogelijk op de voormalige locatie van het Kadaster aan de Markendaalseweg in Breda. Het plan voorziet verder in een ondergrondse parkeergarage en een binnenhof. Het voornemen bestaat om dit binnenhof in te richten met groen, een speelplek en ruimte voor parkeren op maaiveld. Het plangebied grenst aan de zuidwestelijke zijde aan de Oede van Hoornestraat. [appellant sub 2] woont aan de [locatie 1] en vreest voor geluidsoverlast en trillinghinder door het parkeren op het binnenplein. [appellant sub 1] woont op het adres [locatie 2], aan de oostzijde van het plangebied. Zij vreest voor een afname van uitzicht en zonne-uren door de in het plan opgenomen ontwikkelingen.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Het beroep van [appellant sub 1]
4. [appellant sub 1] heeft zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de zienswijzennota ‘bestemmingsplan Binnenstad, Markendaalseweg 44’ is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze onjuist zou zijn.
Het betoog slaagt niet.
Het beroep van [appellant sub 2]
Parkeren in de binnentuin
5. Het beroep van [appellant sub 2] is gericht tegen de bovengrondse parkeermogelijkheden die het plan in de binnentuin mogelijk maakt. Hij wijst erop dat zijn woning direct grenst aan de binnentuin en dat de muur die dient als (erf)afscheiding van de binnentuin in slechte toestand verkeert. [appellant sub 2] vreest voor geluid- en trillinghinder in zijn woning als gevolg van een toename van verkeersbewegingen in de binnentuin en als gevolg van het gebruik van een automatisch hek waarmee de binnentuin ontsloten wordt. Hij stelt dat de hinder die hierdoor optreedt leidt tot een overschrijding van het akoestisch en het seismologisch wettelijk vastgestelde maximum.
Hij voert verder aan dat het akoestisch onderzoek van Rho Adviseurs niet onafhankelijk is uitgevoerd omdat zij ookbij de planontwikkeling is betrokken. Het akoestisch onderzoek is om die reden niet bruikbaar.
5.1. De raad heeft toegelicht dat 56 van de voor de woningen benodigde parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd in een ondergrondse parkeerkelder die bereikbaar is via de Jan van Polanenkade. De overige benodigde 18 parkeerplaatsen worden gerealiseerd op maaiveld, in de binnentuin. Deze parkeerplaatsen worden ontsloten via de Odilia van Salmstraat. De binnentuin grenst aan de woning van [appellant sub 2]. Op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan gold voor de binnentuin de bestemming "Kantoor". Er kon toen ook al in de binnentuin geparkeerd worden, zowel tijdens kantooruren als in de avond- en de nachtperiode. Het terrein wordt ook al enige tijd gebruikt als een openbaar parkeerterrein en is 24 uur per dag open.
5.2. De raad wijst er op dat er geen wettelijk vastgesteld maximum geldt voor de gevolgen van parkeren en daarmee samenhangende verkeersbewegingen in de vorm van geluid en trillingen. Omdat het parkeerterrein in de nieuwe situatie zal worden ontsloten via de Odilia van Salmstraat acht de raad het wel aannemelijk dat er meer verkeers- en parkeerbewegingen achter de woning van [appellant sub 2] zullen plaatsvinden ten opzichte van de huidige situatie. De raad acht een toename van geluidhinder die hierdoor zal kunnen optreden aanvaardbaar, mede omdat met de voorziene ontwikkeling de sociale veiligheid toeneemt ten opzichte van de huidige situatie waarin het kantoorpand leegstaat en de ongebruikte parkeerplaats tot verloedering van het terrein kan leiden. In het verweerschrift heeft de raad, ter bevestiging van dit standpunt verwezen naar de notitie "Akoestisch onderzoek bewonersparkeren" van 24 november 2023 van Rho Adviseurs (hierna: de notitie). In de notitie is de geluidemissie als gevolg van het bewonersparkeren, in de vorm van verkeersbewegingen en parkeergeluiden, in beeld gebracht en wordt geconcludeerd dat het geluid als gevolg van bewonersparkeren op het terrein achter de woning van [appellant sub 2] passend is bij een woonomgeving.
De raad wijst er verder op dat het niet gebruikelijk is om vooraf een onderzoek naar trillinghinder als gevolg van wegverkeer, of in het bijzonder, als gevolg van parkeren, uit te voeren. Er is geen reden om aan te nemen dat in of in de directe nabijheid van het plangebied sprake zal zijn van onaanvaardbare trillinghinder als gevolg van verkeersbewegingen door het parkeren. Ten eerste omdat het terrein ook nu al in gebruik is als parkeerterrein en er geen signalen zijn ontvangen dat sprake zou zijn van trillinghinder. Ten tweede omdat de toekomstige verkeersbewegingen als gevolg van het bewonersparkeren over het algemeen normaal personenvervoer betreft, en geen zwaar vrachtverkeer. Het soort verkeersbewegingen verandert dan ook niet ten opzichte van de huidige situatie. Verder is nog niet bekend of het parkeerterrein zal worden afgesloten door een hek. Ten slotte zal het terrein worden voorzien van nieuwe bestrating en zullen de parkeerplaatsen verder van de woning van [appellant sub 2] komen te liggen dan in de huidige situatie.
De raad concludeert dan ook dat het bestemmingsplan, voor wat betreft het voorziene gebruik van parkeerplaatsen in de binnentuin en de hiermee mogelijk gepaard gaande trillings- en geluidhinder, niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2].
5.3. Het bestemmingsplan kent aan de binnentuin de bestemming ‘Wonen’ toe waardoor de gronden mede bestemd zijn voor parkeren. Het maximum aantal parkeerplaatsen in de binnentuin is niet in het bestemmingsplan vastgelegd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het niet reëel is dat op het binnenterrein aanzienlijk meer parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd dan de 18 parkeerplaatsen waarvan in de notitie is uitgegaan. Dit is door [appellant sub 2] niet bestreden.
5.4. De Afdeling stelt vast dat de raad inzichtelijk en gemotiveerd heeft onderbouwd dat het gebruik van de binnentuin voor parkeren niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant sub 2].
De raad kon voor wat betreft de conclusie dat geen sprake is van onaanvaardbare geluidhinder verwijzen naar de notitie van Rho Adviseurs en het in deze notitie opgenomen akoestisch onderzoek. [appellant sub 2] heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de notitie, de begrijpelijkheid van de in de notitie gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren gebracht. De enkele omstandigheid dat Rho Adviseurs al betrokken was bij het opstellen van het bestemmingsplan, is geen reden om op voorhand te twijfelen aan de juistheid en de objectiviteit van de inhoud van de notitie. [appellant sub 2] heeft geen andere concrete omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden getwijfeld aan die objectiviteit. De Afdeling ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de objectiviteit waarmee de notitie is opgesteld.
Uit de notitie volgt dat de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus voor geluid van 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode niet worden overschreden. Het maximale geluidniveau bedraagt ten hoogste 70 dB(A) en wordt veroorzaakt door het sluiten van autoportieren. In de notitie is onderbouwd dat dit geluidniveau ook voor de nachtperiode aanvaardbaar kan worden geacht, in het bijzonder omdat gebruik van het parkeerterrein in de nacht sporadisch zal voorkomen, een hogere geluidbelasting van de voor de nachtperiode acceptabel geachte grenswaarde van 65 dB(A) op de gevel van de woning van [appellant sub 2] hierdoor incidenteel zal zijn. De raad heeft zich gelet op het voorgaande op het standpunt kunnen stellen dat er sprake zal zijn van een aanvaardbaar geluidniveau in de woning van [appellant sub 2].
De raad heeft verder voldoende gemotiveerd dat (een onaanvaardbare toename van) trillinghinder niet te verwachten is, gelet op de door de raad genoemde redenen. [appellant sub 2] heeft deze onderbouwing van de raad, anders dan door te verwijzen naar de bouwkundige staat van de muur op de erfgrens van zijn woning, niet gemotiveerd betwist. De raad heeft daarbij mogen betrekken dat ten tijde van voormalige gebruik van het parkeerterrein ten behoeve van het kantoor en bij het huidige gebruik als openbaar parkeerterrein, niet is gebleken van overlast in de vorm van trillinghinder.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieve ontsluiting bovengrondse parkeerplaatsen
6. [appellant sub 2] stelt verder dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met een alternatieve wijze van ontsluiting van de bovengrondse parkeerplaatsen. Hij meent dat het ook mogelijk is om deze parkeerplaatsen te ontsluiten via de Jan van Polanenkade in plaats van via de Odilia van Salmstraat. Hierdoor zal de door hem verwachte hinder niet optreden, of in ieder geval aanzienlijk minder zijn.
6.1. De raad heeft toegelicht waarom hij de voorkeur heeft voor ontsluiting van de bovengrondse parkeerplaatsen via de Odilia van Salmstraat. Het plan ziet op de herontwikkeling van een kantoorlocatie naar een binnenstedelijk woonmilieu, waarbij een groen binnenhof wordt gerealiseerd. Daarbij acht de raad het vanuit stedenbouwkundig oogpunt wenselijk dat er een continue straatwand aan de Jan van Polanenkade worden gerealiseerd. Ontsluiting van de bovengrondse parkeerplaatsen via de Jan van Polanenkade zorgt er voor dat het binnenhof meer versteent en dat een doorlopende straatwand aan de Jan van Polanenkade niet mogelijk is.
6.2. De Afdeling stelt vast dat het plan ook de door [appellant sub 2] genoemde wijze van ontsluiting van de bovengrondse parkeerplaatsen mogelijk maakt. Het betoog van [appellant sub 2] mist daarmee feitelijke grondslag. Het betoog slaagt niet.
Waardedaling woning
7. [appellant sub 2] stelt dat het plan leidt tot waardedaling van zijn woning en om die reden niet had kunnen worden vastgesteld.
7.1. De raad heeft erop gewezen dat, indien sprake is van waardedaling van zijn woning, na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan om vergoeding van planschade kan worden verzocht.
7.2. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 2] betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog slaagt niet.
Overige beroepsgronden
8. [appellant sub 2] heeft in het nadere stuk nog aandacht gevraagd voor een aanpassing of verbetering van de erfafscheiding tussen zijn woning en het binnenterrein, alsmede voor de toename van verkeersbewegingen in de Odilia van Salmstraat als gevolg van de ontsluiting van het binnenterrein aan de achterzijde van het plangebied.
8.1. De Afdeling komt niet toe aan een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgronden.
Of, en zo ja, de wijze waarop de erfafscheiding tussen de woning van [appellant sub 2] en het binnenterrein, wordt aangepast betreft een aspect dat niet de rechtmatigheid van het plan raakt. Dit aspect ziet op de uitvoering van het plan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Voor zover voor deze procedure wel van belang stelt de Afdeling vast dat artikel 4.2.3 sub d, van de planregels het mogelijk maakt om op de grens tussen de binnentuin en de aanliggende woningen een erfafscheiding te realiseren.
Voor wat betreft de door [appellant sub 2] gestelde overlast die zou optreden bij degenen die in de Odilia van Salmstraat wonen, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt. Met zijn betoog komt [appellant sub 2] op voor de belangen van anderen, en niet voor zijn belang. Hij beroept zich namelijk op het goede woon- en leefklimaat van de bewoners aan de Odilia van Salmstraat. Het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a Awb staat daarom in zoverre aan vernietiging van het besluit in de weg.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Pistoor, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pistoor
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024
932