202306339/1/R1.
Datum uitspraak: 20 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Heiloo, en [appellant C] en [appellant D], allen wonend te Limmen, gemeente Castricum (hierna: [appellant] en anderen),
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Heiloo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2023 heeft het college het uitwerkingsplan "Runxputteweg naast 34" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2024, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant B] en [appellant A], en het college, vertegenwoordigd door R. Hofman, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij A] en [partij B] gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een uitwerkingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het uitwerkingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 1 juni 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het uitwerkingsplan voorziet in de bouw van twee woningen op een nu onbebouwd perceel tussen Runxputteweg 34 te Heiloo en Kapelweg 74 te Limmen. [appellant A] en [appellant B] wonen direct ten noorden van het plangebied, [appellant C] en [appellant D] direct ten zuiden daarvan. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan.
Het uitwerkingsplan en toetsingskader
3. Het uitwerkingsplan is gebaseerd op artikel 19 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Zandzoom 2005" van 11 juli 2005 (hierna: het moederplan). Artikel 19 van dit moederplan bevat een uitwerkingsplicht voor gronden die in het moederplan zijn aangewezen voor "Uit te werken bestemming groene buffer (UWGB)".
4. Wanneer in een bestemmingsplan een uitwerkingsplicht is opgenomen, moet het college van burgemeester en wethouders in beginsel een uitwerkingsplan vaststellen. Bij een beroep tegen een uitwerkingsplan kan ter beoordeling staan of dit plan is voorbereid en genomen in strijd met het recht. Onder die beoordeling valt de vraag of de uitgewerkte bestemming strookt met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan en, als die regels daarvoor de ruimte laten, met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij geldt de planologische aanvaardbaarheid van de uit te werken bestemming als een gegeven.
Beroepsgronden
5. [appellant] en anderen betogen in de eerste plaats dat zij ten onrechte niet door de gemeente of door de initiatiefnemer op de hoogte zijn gesteld van het ontwerpuitwerkingsplan.
5.1. De Afdeling stelt vast dat het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Niet bestreden is dat het college op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan die afdeling. Het ontwerp van het uitwerkingsplan is ter inzage gelegd en er is aan een ieder gelegenheid geboden tot het naar voren brengen van zienswijzen. De terinzagelegging en de mogelijkheid om zienswijze in te dienen is gepubliceerd in het Gemeenteblad. Er bestaat geen verplichting om belanghebbenden daarnaast ook persoonlijk op de hoogte te stellen van een ontwerpplan.
Het betoog slaagt niet.
Lintbebouwing
6. [appellant] en anderen betogen dat de in het plangebied mogelijk gemaakte woningen de historische lintbebouwing zullen doorbreken. De twee beoogde hoofdgebouwen liggen volgens [appellant] en anderen te diep landinwaarts, in oostelijke richting. Dat past volgens hen niet in het lint. Daarbij wijzen zij op een situatie iets noordelijker aan de Runxputteweg. Op die locatie wil de gemeente zelf ook niet meewerken aan een woning achter de lintbebouwing.
6.1. De Afdeling overweegt dat de twee hoofdgebouwen weliswaar ten opzichte van de weg iets verder naar achter zullen liggen dan de omliggende hoofdgebouwen, maar niet verder landinwaarts dan de aanwezige, soms grote, bijgebouwen op omliggende percelen in het lint. In zoverre is geen sprake van afwijkende bebouwing van het perceel. Het plan maakt het daarnaast echter wel mogelijk dat er achter de voorziene hoofdgebouwen bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd. De bouwhoogte van die gebouwen bedraagt echter ten hoogste 3,25 meter. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding om aan te nemen dat de ligging van de beoogde bebouwing zal leiden tot een onaanvaardbare doorbreking van de historische lintbebouwing, dan wel anderszins in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Met betrekking tot de door [appellant] en anderen genoemde situatie aan de Runxputteweg 32b stelt de Afdeling vast dat het daar gaat om een bestaand gebouw, waarbij het college zich op het standpunt stelt dat recreatief gebruik daarvan niet is toegestaan. Aan het feit dat het college daar niet aan dergelijk gebruik wil meewerken, kan evenwel niet de verwachting worden ontleend dat het bouwen van twee woningen op één perceel nergens langs de gehele Runxputteweg zou kunnen worden toegestaan.
Het betoog slaagt niet.
Afwatering
7. [appellant] en anderen stellen verder dat er voor de bouw van de twee woningen binnen het plangebied een ophoging van het perceel noodzakelijk zal zijn. Doordat de omliggende huizen lager liggen, zullen er problemen met de afwatering ontstaan. Door de steeds vaker voorkomende hevige regenval ligt het achterland nu al regelmatig onder water. Bijkomende bebouwingen zullen de waterproblemen verder doen toenemen, zo stellen [appellant] en anderen.
7.1. De Afdeling stelt vast dat het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een watertoets heeft uitgevoerd, waarin de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding zijn beoordeeld. Het Hoogheemraadschap heeft geen belemmeringen voor de realisering van het plan gezien. [appellant] en anderen hebben dat niet inhoudelijk bestreden, en de Afdeling ziet dan ook geen reden om aan die conclusie te twijfelen.
Het betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat
8. [appellant] en anderen vrezen verder dat het uitwerkingsplan leidt tot een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat. Die aantasting zou in het bijzonder gelegen zijn in een vermindering van privacy, uitzicht en bezonning.
8.1. Hoewel op zichzelf duidelijk is dat de in het plangebied mogelijk gemaakte woningen invloed zullen hebben op het woongenot van [appellant] en anderen, zal de beoogde woningbouw in het plangebied, gelet op de maximale goothoogte van 4 m en een maximale bouwhoogte van 9 m en de afstand tussen het bouwvlak en de woningen van [appellant] en anderen, naar het oordeel van de Afdeling niet tot een onaanvaardbare vermindering van uitzicht, privacy en bezonning leiden. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college deze vermindering ten opzichte van de huidige situatie niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening mocht achten.
Het betoog slaagt niet.
Parkachtige omgeving
9. [appellant] en anderen stellen ten slotte dat het plan geen waarborgen biedt dat de woonbebouwing wordt geïntegreerd in een parkachtige omgeving, terwijl de uitwerkingsregels dat wel vereisen.
9.1. In artikel 19, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Zandzoom" zijn de uitwerkingsregels voor de uit te werken bestemming groene buffer opgenomen. Eén van die regels, onder 2, bepaalt dat de woonbebouwing dient te worden geïntegreerd in een parkachtige omgeving.
9.2. Het college stelt zich op het standpunt dat het grootste deel van het plangebied is voorzien van de bestemming "Tuin" en dat daarmee een groene inpassing is verzekerd.
9.3. De Afdeling stelt echter vast dat de planregels voor het plandeel met de bestemming "Tuin" niet dwingen tot een groene inrichting daarvan. Ook is volledige verharding van de tuin niet uitgesloten. Evenmin is in de regels voor de bestemming "Gemengd" een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarin is bepaald dat gebruik overeenkomstig die bestemming slechts is toegestaan indien de omliggende tuin is voorzien van een groene inrichting. Tegen die achtergrond is niet verzekerd dat de woonbebouwing wordt geïntegreerd in een parkachtige omgeving, en wordt dus in zoverre niet voldaan aan de uitwerkingsregels.
Het betoog slaagt.
Conclusie
10. Gelet op wat de Afdeling onder 9.3 heeft overwogen, is het plan in strijd met artikel 19, derde lid, onder 2, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Zandzoom".
Bestuurlijke lus
11. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
12. Met het oog op een spoedige beëindiging van het geschil zal de Afdeling het college opdragen om binnen 10 weken na verzending van deze tussenuitspraak het onder 9.3 vermelde gebrek in het besluit van 29 augustus 2023 te herstellen. Dit kan door in de planregels voor de plandelen met de bestemming "Gemengd" en "Tuin" te borgen dat de woonbebouwing wordt geïntegreerd in een parkachtige omgeving, of door een ander besluit te nemen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1174, blijft op een gewijzigd of nieuw besluit het recht, zoals dat gold onmiddellijk vóór 1 januari 2024, van toepassing. 13. Het college moet de Afdeling en de andere partijen de uitkomst meedelen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd besluit niet opnieuw te worden toegepast.
Proceskosten en griffierecht
14. In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Heiloo op om:
- binnen 10 weken na verzending van deze tussenuitspraak het onder 9.3 omschreven gebrek in het besluit van 29 augustus 2023 tot vaststelling van het uitwerkingsplan "Runxputteweg naast 34" te herstellen, en
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Montagne
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024
374