202400794/1/R4
Datum uitspraak: 20 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2023 heeft het college zijn beslissing om op 5 september 2023 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 199,57, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 23 januari 2024 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F. van Ommeren, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een vuilniszak die op 5 september 2023 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de Jan Bronnerstraat 48 in Den Haag. Het is niet in geschil dat [appellante] de vuilniszak daar verkeerd heeft aangeboden door hem naast de ORAC te zetten.
2. [appellante] is het er niet mee eens dat zij bijna € 200,00 euro moet betalen voor de verkeerd aangeboden vuilniszak. Zij voert aan dat alle containers in de omgeving vol zaten en dat er al andere zakken naast de ORAC stonden. Zij licht toe dat ze de vuilniszak niet mee terug naar huis wilde nemen, omdat zij vanwege haar werk als stewardess een week lang niet thuis zou zijn. Daarom heeft ze haar kleine vuilniszak naast de ORAC gezet die toch de volgende dag geleegd zou worden.
2.1. In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.2. Doordat [appellante] de vuilniszak verkeerd heeft aangeboden, heeft het college kosten moeten maken voor het verwijderen daarvan. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen. Ook als een container vol is, is het niet toegestaan om er afval naast te zetten. Ook dan moet het afval op juiste wijze worden aangeboden, bijvoorbeeld op een ander moment of bij een andere container. Het college verwacht dan ook terecht van [appellante] en andere gebruikers van de containers dat zij bij het aantreffen van een volle container doorlopen naar een andere container of hun huisvuil weer mee terug naar huis nemen. Dat [appellante] dat laatste niet wilde doen omdat ze een week weg zou zijn, komt voor haar eigen rekening. Deze procedure gaat verder niet over de vraag of de containers vaak genoeg worden geleegd.
Wat [appellante] heeft aangevoerd, geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college de kosten van de toepassing van bestuursdwang niet gedeeltelijk op [appellante] heeft kunnen verhalen.
Het betoog slaagt niet.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.F. Kilicoglu, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kiliçoğlu
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024
947