ECLI:NL:RVS:2024:4747

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
202404618/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring van een verslag door de examencommissie van de Haagse Hogeschool en de beoordeling van plagiaat

In deze zaak gaat het om een derdejaarsstudent aan de opleiding HBO-ICT-Voltijd, differentiatie Business & Data Management, die in beroep gaat tegen de ongeldigverklaring van zijn verslag voor het vak Organisational Studies 2 door de examencommissie van de Haagse Hogeschool. De examencommissie verklaarde het verslag ongeldig op basis van vermoedens van plagiaat, wat leidde tot een administratief beroep bij het College van beroep voor de examens (CBE). Het CBE verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de ongeldigverklaring voor zover deze betrekking had op plagiaat, maar verklaarde het beroep voor het overige ongegrond. De student stelde dat de examencommissie niet bevoegd was om het werk ongeldig te verklaren en dat de procedure niet correct was gevolgd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de examencommissie wel degelijk bevoegd was om het werk ongeldig te verklaren, gezien de kwaliteit van de toetsing in het geding was. De Afdeling oordeelde dat de examencommissie de juiste procedures had gevolgd en dat de beslissing van het CBE terecht was. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor examencommissies om de kwaliteit van toetsen en examens te waarborgen, zelfs als er geen directe onregelmatigheden zijn vastgesteld.

Uitspraak

202404618/1/A2.
Datum uitspraak: 20 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
en
het College van beroep voor de examens van de Haagse Hogeschool (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 25 maart 2024 heeft de examencommissie van de faculteit IT & Design van de Haagse Hogeschool het door [appellant] ingeleverde Verslag (Business Communication) van het vak Organisational Studies 2 (H-BDM-OS2-19) ongeldig verklaard en daarom niet beoordeeld.
Bij beslissing van 15 juli 2024 heeft het CBE het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep gegrond verklaard en de beslissing van 25 maart 2024 vernietigd, voor zover dit de beslissing van de examencommissie betreft dat er sprake is geweest van plagiaat in de zin van artikel 8.1, eerste lid, sub c, van de Onderwijs en Examenregeling (hierna: de OER), en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 augustus 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R. Verspaandonk, advocaat in Den Haag, en het CBE, vertegenwoordigd door mr. C.A.M. Tiel, zijn verschenen. Namens de examencommissie is mr. G.J. van Duijn, voorzitter van de examencommissie, verschenen.
Na de zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. De Afdeling heeft het CBE verzocht een stuk in te dienen.
Het CBE heeft een nader stuk ingediend.
[appellant] heeft daarop gereageerd.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is derdejaarsstudent aan de opleiding HBO-ICT-Voltijd, differentiatie Business & Data Management. Op 2 februari 2024 heeft [appellant] deelgenomen aan een herkansing van de deeltoets "Portfolio Business Communication" van het tentamen Organisational Studies 2 (H-BDM-OS2-19) (hierna: het werk). Hiervoor moest [appellant] een verslag in het Engels schrijven. De examencommissie is naar aanleiding van het werk door de docent geïnformeerd over het vermoeden van een onregelmatigheid. Bij beslissing van 25 maart 2024 heeft de examencommissie met toepassing van artikel 8.3, eerste lid, van de OER het werk ongeldig verklaard en daarom niet beoordeeld. Daaraan heeft de examencommissie ten grondslag gelegd dat sprake was van een "co-creatie" met een docent Engels. In het verweer in administratief beroep van 3 mei 2024 heeft de examencommissie de grondslag aangevuld door te vermelden dat de ongeldigverklaring ook is gebaseerd op artikel 7.12b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW), dat is uitgewerkt in artikel 4.14 van de OER. De examencommissie heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zij het kennen en kunnen van [appellant] niet heeft kunnen vaststellen en dat zij, vanuit haar wettelijke taak om de kwaliteit van toetsen en examens te borgen, de bevoegdheid heeft om een toets ongeldig te verklaren als de borging van de kwaliteit van de toetsing in het geding is.
2.       De voor deze zaak relevante wet- en regelgeving zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beslissing CBE
3.       Het CBE heeft bij beslissing van 15 juli 2024 het administratief beroep gegrond verklaard en de beslissing van 25 maart 2024 vernietigd, voor zover dit de beslissing van de examencommissie betreft dat sprake is geweest van plagiaat in de zin van artikel 8.1, eerste lid, sub c, van de OER. Voor het overige heeft het CBE het beroep ongegrond verklaard. Het CBE heeft geoordeeld dat de examencommissie bevoegd is het werk van [appellant] op grond van artikel 4.14 van de OER ongeldig te verklaren met het oog op het borgen van de kwaliteit van tentamens en examens. Hieraan heeft het CBE ten grondslag gelegd dat door de hulp die [appellant] heeft gekregen van de docent Engels niet duidelijk is in hoeverre het werk kan worden aangemerkt als het eigen werk van [appellant]. Volgens het CBE is duidelijk dat het niet ging om algemene feedback van de docent, maar dat de feedback concreet gericht was op de Engelse taal. Hierdoor is het niet duidelijk of [appellant] zelf aan het leerdoel (beheersing van de Engelse taal) voldoet. Daarom heeft de examencommissie naar het oordeel van het CBE voldoende reden gehad om te twijfelen aan het kennen en kunnen van [appellant] zodat de examencommissie met het oog op het borgen van de kwaliteit van de toetsing tot een ongeldigverklaring van het werk heeft mogen overgaan. Het gaat in dit geval om artikel 4.14, tweede lid, van de OER, aldus de gemachtigde van het CBE ter zitting.
Beroep bij de Afdeling
4.       [appellant] betoogt dat het CBE ten onrechte heeft geoordeeld dat de examencommissie bevoegd is het werk ongeldig te verklaren op grond van artikel 4.14 van de OER. Volgens [appellant] ligt aan de beslissing van 25 maart 2024 niet artikel 4.14 van de OER ten grondslag, maar artikel 8.3, eerste lid, van de OER. Het CBE heeft dus niet kunnen oordelen dat de examencommissie deze bevoegdheid toekomt.
In het geval aan de beslissing ook artikel 4.14 van de OER ten grondslag ligt, is die bepaling volgens [appellant] niet juist toegepast. Volgens hem  is er namelijk geen overleg geweest met de faculteitsdirecteur en heeft de examencommissie dus de in artikel 4:14 genoemde procedure ten onrechte niet gevolgd. Ook betoogt [appellant] dat de procedure van artikel 4.14 ziet op een factor die niet aan de zijde van de student maar aan de zijde van de onderwijsinstelling ligt. Volgens [appellant] is de borging van de kwaliteit van de toetsing niet in het geding. Hij wijst er op dat de toets niet bij andere studenten ongeldig is verklaard en dat de veronderstelde situatie dat hij zijn toets niet volledig zelfstandig heeft gemaakt niet onder artikel 4.14 valt.
4.1.    In de beslissing van 25 maart 2024 heeft de examencommissie onder meer geconcludeerd "dat er sprake is van co-creatie met een docent Engels, waardoor de docent het kennen en kunnen [van [appellant]] met betrekking tot het verslag niet heeft kunnen vaststellen". De examencommissie heeft in het verweer in administratief beroep vanuit haar wettelijke taak om de kwaliteit van de toetsing te borgen de grondslag van de beslissing aangevuld met artikel 7.12b, eerste lid, aanhef en onder a, van de WHW juncto artikel 4.14 van de OER, omdat zij het kennen en kunnen van de student niet heeft kunnen vaststellen, zoals ter zitting ook is bevestigd. Het CBE heeft zich in de beslissing van 15 juli 2024 dan ook terecht op het standpunt gesteld dat ook artikel 4.14 van de OER ten grondslag ligt aan de beslissing van 25 maart 2024.
4.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2963, onder 8.2) biedt artikel 4.14, eerste lid, van de OER de mogelijkheid om een toets of deeltoets ongeldig te verklaren als onregelmatigheden bij een toets of deeltoets zijn vastgesteld. Deze maatregel, die haar eigen procedure kent, kan worden toegepast als de kwaliteit van de tentamens en examens - die de examencommissie op grond van artikel 7.12b, eerste lid, aanhef en onder a, van de WHW moet waarborgen - niet meer is gegarandeerd. De Afdeling heeft in die uitspraak verder overwogen dat onderzocht kan worden of in een geval als in die uitspraak aan de orde, waarin niet kan worden vastgesteld wat er precies is gebeurd, dergelijke maatregelen, die geen sancties zijn, kunnen worden genomen als de kennis en kunde van de studenten die de toets maakten niet meer objectief kan worden vastgesteld.
Het tweede lid van artikel 4.14 van de OER biedt diezelfde mogelijkheid als het eerste lid in geval er geen onregelmatigheid is vastgesteld.
4.3.    De uitspraak van 2 augustus 2023 heeft betrekking op de situatie dat meer dan één student dezelfde toets heeft gemaakt. In dit geval gaat het echter om een individuele opdracht en is de concrete feedback tijdens drie gesprekken door een docent Engels ook alleen in dit geval gegeven. Anders dan [appellant] betoogt, heeft het CBE zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 4.14, tweede lid, van de OER ook in een geval als dit waarin geen onregelmatigheid is vastgesteld, van toepassing is, omdat de examencommissie de kennis of kunde van een student die een individuele toets heeft gemaakt niet meer objectief heeft kunnen vaststellen.
4.4.    Verder voert [appellant] tevergeefs aan dat het CBE niet heeft onderkend dat de examencommissie de procedure als vermeld in artikel 4.14, tweede lid, van de OER niet heeft gevolgd. De voorzitter van de examencommissie heeft ter zitting van de Afdeling verklaard dat zij overleg heeft gehad met de faculteitsdirecteur alvorens het werk ongeldig te verklaren, dat van die overleggen geen verslag wordt gemaakt, maar dat zij haar eigen aantekeningen maakt. Het CBE heeft aangeboden daarvan bewijs te leveren in de vorm van een bevestiging door de faculteitsdirecteur. Na heropening van het onderzoek heeft het CBE desgevraagd een e-mailbericht van 20 september 2024 overgelegd waarin de directeur Faculteit IT & Design bevestigt dat tussen de voorzitter van de examencommissie en hem de casus van [appellant] is besproken tijdens één van hun reguliere overleggen. Dat deze bevestiging dateert van na de beslissing van 15 juli 2024 geeft, anders dan [appellant] betoogt, geen aanleiding om die beslissing te vernietigen. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat artikel 4.14 van de OER slechts om voorafgaand overleg met de faculteitsdirecteur vraagt en niet om diens voorafgaande toestemming.
4.5.    Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. H. Benek en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Polak
voorzitter
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024
154/488-972
BIJLAGE
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.12b
1. Naast de taken en bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 7.11 en 7.12, tweede lid, heeft een examencommissie de volgende taken en bevoegdheden:
a. het borgen van de kwaliteit van de tentamens en examens onverminderd artikel 7.12c,
[…].
Onderwijs- en Examenregeling 2023-2024 van de Haagse Hogeschool
Artikel 4.14
1.       Als onregelmatigheden bij een toets, deeltoets of onderdeel van een cumulatieve toets zijn vastgesteld, kan de examencommissie na overleg met de faculteitsdirecteur beslissen dat de desbetreffende toets, deeltoets of onderdeel van een cumulatieve toets ook ongeldig wordt verklaard voor studenten bij wie geen onregelmatigheden zijn vastgesteld, in het geval de examencommissie van oordeel is dat de borging van de kwaliteit van de toetsing en examens in het gedrang is gekomen.
2.       Ook in het geval geen onregelmatigheden bij een toets of deeltoets zijn vastgesteld kan de examencommissie, na zorgvuldig onderzoek te hebben gedaan en na overleg met de faculteitsdirecteur, vanuit haar wettelijke taak om de kwaliteit van de toetsen en examens te borgen (artikel 7.12b lid 1 sub a van de WHW), bepalen dat een toets of deeltoets ongeldig is, als zij van oordeel is dat de kwaliteit van de toetsing niet meer gegarandeerd kan worden.
Artikel 8.1
1. Onder onregelmatigheden wordt onder andere, maar niet uitsluitend, verstaan;
[…].
c. plagiaat.
Artikel 8.2
[..]
2. Bij vermoeden van fraude, plagiaat of andere onregelmatigheden wordt het gemaakte werk niet nagekeken. De examinator kent geen beoordeling toe aan het ingeleverde werk. Als de examencommissies vaststelt dat er geen sprake is van fraude, plagiaat of andere onregelmatigheden, wordt het werk alsnog nagekeken en wordt er een beoordeling toegekend.
[…].
Artikel 8.3
1. Afhankelijk van de ernst van de onregelmatigheid, waarbij ook rekening wordt gehouden met eventueel herhaalde onregelmatigheden, kan de examencommissie de student de volgende sancties opleggen:
[…].
b. het ongeldig verklaren van (een gedeelte van) de betreffende toets of deeltoets;
[…].