ECLI:NL:RVS:2024:4736

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
202306893/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgtoeslag en toetsingsinkomen van pensioen van toeslagpartner

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 oktober 2023. De rechtbank had eerder het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, nadat de Dienst Toeslagen op 5 augustus 2022 de zorgtoeslag voor het jaar 2019 definitief had vastgesteld op nihil. De reden hiervoor was dat de toeslagpartner van [appellante], [gemachtigde], in dat jaar een Niet in Nederland belastbaar inkomen (NiNbi) van € 75.806,00 had, waardoor het gezamenlijke toetsingsinkomen boven de grens voor zorgtoeslag uitkwam.

In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat het pensioen van [gemachtigde] van de Europese Commissie niet als toetsingsinkomen moet worden aangemerkt en dat zij een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 29 oktober 2024 behandeld. De rechtbank had in haar uitspraak al gemotiveerd dat het NiNbi als toetsingsinkomen moet worden meegenomen, en dat de relevante wetgeving, de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), dit ondersteunt. De Afdeling heeft de gronden van [appellante] in hoger beroep als herhaling van eerdere argumenten beschouwd en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de Dienst Toeslagen terecht het inkomen van [gemachtigde] heeft meegenomen in de berekening van het toetsingsinkomen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202306893/1/A2.
Datum uitspraak: 20 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 12 oktober 2023 in zaak nr. 23/1282 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (nu en hierna: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2022 heeft de Dienst Toeslagen de zorgtoeslag van [appellante] over het jaar 2019 definitief berekend en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 13 januari 2023 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 oktober 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2024, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [gemachtigde] is de toeslagpartner van [appellante]. In geschil is of het pensioen dat hij van de Europese Commissie ontvangt, onderdeel van het zogenoemde toetsingsinkomen is. Daarnaast is in geschil of [appellante] een beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen.
Achtergrond van het geschil
2.       Aan het besluit van 5 augustus 2022 is ten grondslag gelegd dat [gemachtigde] in het toeslagjaar 2019 onder meer een zogenoemd Niet in Nederland belastbaar inkomen (hierna: NiNbi) van € 75.806,00 had en dat het (gezamenlijke) toetsingsinkomen daardoor hoger is dan het maximale inkomen dat voor dat jaar aanspraak geeft op zorgtoeslag.
Hoger beroep
3.       De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder rechtsoverwegingen 5.1 tot en met 6.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
In die overwegingen heeft de rechtbank onder meer uiteengezet dat op grond van artikel 8, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) het NiNbi mede als toetsingsinkomen in aanmerking wordt genomen en dat artikel 12 van het Protocol (nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie zich daar niet tegen verzet. De Afdeling voegt daaraan toe dat, anders dan [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd, de memorie van toelichting bij artikel 19 van de Awir (Kamerstukken II 2004/2005, 29764, nr. 3, p. 50 en 51) niet tot een ander oordeel kan leiden. Dat, zoals in deze toelichting is vermeld, de beslistermijn voor het toekennen van een tegemoetkoming in de in artikel 19 bedoelde gevallen wordt gekoppeld aan het moment waarop de aanslag inkomstenbelasting wordt vastgesteld, wil niet zeggen dat de Dienst Toeslagen - in strijd met artikel 8, tweede lid, van de Awir -  bij het vaststellen van het toetsingsinkomen geen rekening had mogen houden met het NiNbi.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5.       De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024
452-1129