6.1Het betoog van [appellante] dat zij geen daadwerkelijk rechtsmiddel tot haar beschikking heeft, slaagt niet. [appellante] heeft de mogelijkheid om tegen vermeend klachtwaardig gedrag van [rechtsbijstandverlener] een tuchtklacht in te dienen, hetgeen zij ook heeft gedaan.
7. De conclusie is dat de rechtbank het bezwaar van [appellante] tegen de brief van de deken van 21 januari 2022 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Wat [appellante] verder naar voren heeft gebracht, behoeft geen bespreking.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover deze is aangevallen, te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Meerman, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024
1.De deken kan voor de overtreding van het bepaalde bij of krachtens een verordening als bedoeld in de artikelen 9b, zesde lid, 9c, tweede lid, en 28, tweede lid, onderdelen a tot en met d, een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen.
De advocaten zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, ter zake van inbreuken op het bepaalde bij of krachtens deze wet en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme , de verordeningen van de Nederlandse orde en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Deze tuchtrechtspraak wordt uitgeoefend in eerste aanleg door de raden van discipline en in hoger beroep, tevens in hoogste ressort, door het hof van discipline.
1. Op verzoek van de deken van de orde waartoe de advocaat behoort, kan de raad van discipline de advocaat jegens wie een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad, met onmiddellijke ingang schorsen in de uitoefening van de praktijk of een voorlopige voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening van de betrokken advocaat treffen, indien het door artikel 46 beschermde belang dit vergt. Hij beslist niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de advocaat en de deken van de orde waartoe de advocaat behoort.
2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan ook worden ingediend ingeval een advocaat zich in voorlopige hechtenis bevindt of deze bij nog niet onherroepelijk of onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft, met dien verstande dat alleen een schorsing kan worden uitgesproken voor de duur van de vrijheidsbeneming. De griffier van het gerecht dat een van de in de eerste volzin genoemde beslissingen neemt, geeft van die beslissing kennis aan de deken van de orde in het arrondissement waartoe de advocaat behoort. Het vijfde lid is niet van toepassing.
3. De deken stelt de betrokken advocaat schriftelijk op de hoogte van het in het eerste en tweede lid bedoelde verzoek, alsmede van de gronden waarop het verzoek rust.
4. De raad van discipline beslist binnen veertien dagen nadat het verzoek overeenkomstig het eerste of tweede lid aan hem ter kennis is gebracht. De raad van discipline kan deze termijn ten hoogste eenmaal verlengen met eenzelfde termijn.
5. Indien de klacht of het bezwaar tegen de advocaat op grond waarvan het ernstige vermoeden is gerezen niet reeds schriftelijk ter kennis is gebracht van de raad van discipline, bepaalt de raad van discipline bij zijn beslissing op het in het eerste lid bedoelde verzoek tevens een redelijke termijn van niet langer dan zes weken, waarbinnen de deken de klacht of het bezwaar schriftelijk ter kennis van de raad van discipline brengt. Bij overschrijding van deze termijn vervalt de beslissing op het in het eerste lid bedoelde verzoek van rechtswege. De raad van discipline kan op schriftelijk verzoek van de deken de termijn ten hoogste eenmaal verlengen met een door hem te bepalen redelijke termijn van niet langer dan zes weken. Paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 46c, eerste lid, 46i tot en met 46k en 46n.
6. Op verzoek van de betrokken advocaat kan de raad van discipline te allen tijde de op grond van het eerste lid opgelegde schorsing of voorlopige voorziening opheffen. Hij beslist niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de advocaat en de deken.