ECLI:NL:RVS:2024:4714

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
202303373/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor zorgwoningen in Nijmegen

Op 20 november 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 april 2023. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 16 september 2019 door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen is verleend voor het realiseren van vijf zorgwoningen en een begeleidersunit op een perceel nabij Stationsstraat te Nijmegen. Deze vergunning is verleend voor de duur van tien jaar en is bedoeld voor voormalige dak- en thuislozen.

[Appellant], eigenaar van aangrenzende weilanden in Oosterhout, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunningen, omdat hij vreest voor nadelige gevolgen voor zijn vee door de toekomstige bewoners van de zorgwoningen. Het college heeft zijn bezwaar ongegrond verklaard en de rechtbank Gelderland heeft het beroep van [appellant] tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat het college geen aanleiding had om de vergunningen te weigeren en dat de rechtbank terecht geen gegrondverklaring van het beroep heeft gegeven. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de beleidsruimte die het college heeft bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de rol van de bestuursrechter in het toetsen van de rechtmatigheid van dergelijke besluiten. De Afdeling heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd aan het college.

Uitspraak

202303373/1/R4
Datum uitspraak: 20 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Oosterhout, gemeente Overbetuwe,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 april 2023 in zaak nr. 21/2373 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2019 heeft het college aan de gemeente Nijmegen een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van vijf zorgwoningen en een begeleidersunit op het destijds ongenummerde perceel Stationsstraat nabij 51 te Nijmegen (hierna: het perceel). Deze omgevingsvergunning is verleend voor de duur van tien jaar.
Bij besluit van 16 september 2019 heeft het college aan de gemeente Nijmegen een omgevingsvergunning verleend voor het maken van een in- en uitrit en aanlegwerkzaamheden op het perceel.
Bij besluit van 30 maart 2021 heeft het college het door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij het besluit op bezwaar heeft het college verder extra vergunningvoorschriften verbonden aan de besluiten van 16 september 2019 en heeft het op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van het geldende bestemmingsplan aanleggen van een in- en uitrit op het perceel.
Bij uitspraak van 19 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Litjens, bijgestaan door mr. R. Benhadi, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de gemeente, ook vertegenwoordigd door mr. M. Litjens, bijgestaan door mr. R. Benhadi, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
De aanvragen om omgevingsvergunningen zijn ingediend op 20 juni 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       De gemeente Nijmegen heeft omgevingsvergunningen aangevraagd voor het in afwijking van het bestemmingsplan realiseren van vijf zorgwoningen en een begeleidersunit op het perceel. Het project staat ook bekend als "Skaeve Husen". Deze zorgwoningen zijn bedoeld voor voormalige dak- en thuislozen. [appellant] woont aan de [locatie] in Oosterhout (Gelderland) en is de eigenaar van weilanden die grenzen aan het perceel.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Bemmel 1978". Het perceel heeft in dat bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch gebied". Het realiseren van de tijdelijke zorgwoningen is in strijd met deze bestemming.
Bij besluit van 16 september 2019 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo en met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) en artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II van het Bor een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Deze omgevingsvergunning is verleend voor de duur van tien jaar. Bij besluit van gelijke datum heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van een werk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo en het maken van een uitweg, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo.
Bij het besluit op bezwaar van 30 maart 2021 heeft het college extra vergunningvoorschriften over de realisering van de terreininrichting en dove gevels verbonden aan de besluiten van 16 september 2019 en een omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan aanleggen van een in- en uitrit op het perceel.
De rechtbank heeft het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. [appellant] kan zich niet vinden in deze uitspraak.
Toetsingskader
3.       Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Industriebestemming
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat aan hem in de procedure met zaak nr. R03.92.5333, waarin de Afdeling op 25 april 1996 uitspraak heeft gedaan, is toegezegd dat zijn gronden een industriebestemming hadden moeten krijgen.
4.1.    Het door [appellant] aangevoerde heeft geen betrekking op het perceel waarop de verleende omgevingsvergunningen betrekking hebben, maar op gronden die in de buurt van dat perceel zijn gelegen. Met zijn betoog wil hij bereiken dat zijn gronden alsnog een industriebestemming krijgen. Dat kan hij in deze procedure niet bereiken. Dit betoog zal daarom niet inhoudelijk worden besproken.
Goede ruimtelijke ordening
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van 30 maart 2021 in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hij voert in dat verband aan dat de toekomstige bewoners van de zorgwoningen flessen kunnen weggooien in de weilanden die het perceel omringen. Op die weilanden loopt zijn vee, dat gewond kan raken door glasscherven van die flessen.
5.1.    Het college heeft in het door [appellant] aangevoerde geen aanleiding hoeven zien om de omgevingsvergunningen te weigeren. Als het door [appellant] geschetste probleem zich al voor zal doen, dan zal beoordeeld moeten worden of daartegen handhavend moet worden opgetreden. De rechtbank heeft in zoverre terecht geen aanleiding gezien voor een gegrondverklaring van het beroep.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kamphorst-Timmer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024
776-1069