202404937/2/R3.
Datum uitspraak: 19 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna samen en in enkelvoud: [verzoeker A]), wonend in [woonplaats],
verzoekers,
en
Provinciale Staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2024 hebben provinciale staten het inpassingsplan "Warmtelinq Rijswijk - Leiden en aanlandlocatie" vastgesteld.
Dit besluit is met toepassing van de provinciale coördinatieregeling van artikel 3.33, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met andere besluiten (voornamelijk omgevingsvergunningen).
Tegen dit besluit heeft [verzoeker A] beroep ingesteld.
[verzoeker A] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.
[verzoeker A], WarmtelinQ Transport Service B.V., Vattenfall Warmte N.V. en Vattenfall N.V., en provinciale staten hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op een zitting van 5 november 2024, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. M.J.W. Timmer, advocaat in Den Haag, W. Croes en H.J. Zwalve, zijn verschenen. Voorts is ter zitting WarmtelinQ Transport Service B.V., vertegenwoordigd door mr. J.E. van Uden en mr. W.L.J. Willemsen, beiden advocaat in Amsterdam, mr. M.G.J. Hogeboom, [gemachtigde A] en [gemachtigde B], als partij gehoord. Namens het Hoogheemraadschap van Rijnland, waren mr. D.C. van der Vecht en ir. P. Dukker op de zitting aanwezig.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een inpassingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het inpassingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 8 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wro en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
3. Het inpassingsplan maakt de aanleg van een warmtetransportleiding, bestaande uit een aanvoer- en retourleiding, vanaf Rijswijk naar Leiden mogelijk. Daarmee kan het warmtenet van Leiden worden aangesloten op het warmtenet waarmee restwarmte van de haven van Rotterdam wordt gebruikt. Het tracé van het inpassingsplan is opgedeeld in vier deelgebieden en heeft een lengte van ongeveer 23 km. Op verschillende plekken in het tracé wordt een expansielus geplaatst. Dit is een u-vormig leidingdeel waarmee spannings- en drukverschillen worden opgevangen.
4. [verzoeker A] woont op het perceel locatie] in Leidschendam. Het perceel van [verzoeker A] maakt onderdeel uit van deelgebied 2, lot C, van het inpassingsplan. Achter het perceel van [verzoeker A] ligt een dijk langs de Meerburger Watering. In het inpassingsplan is voorzien dat de warmteleiding evenwijdig aan deze dijk komt te liggen. Eén van de expansielussen in het tracé is voorzien op het perceel van [verzoeker A]. De afstand van deze expansielus tot de dijk is ongeveer 75 m. De kortste afstand van de warmteleiding tot de dijk in de omgeving van het perceel van [verzoeker A] is ongeveer 40 m.
[verzoeker A] vreest dat de expansielussen een uitdrogend effect zullen hebben op de veengrond waardoor de stabiliteit van de dijk niet geborgd is en het leefgebied van de weidevogels wordt aangetast. [verzoeker A] heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat het inpassingsplan wordt geschorst totdat de Afdeling op het beroep heeft beslist.
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Hoewel onder meer provinciale staten hebben aangevoerd dat er pas in juni 2025 zal worden begonnen met werkzaamheden in deelgebied 2, wijst de voorzieningenrechter erop dat [verzoeker A] ook bezwaren heeft tegen de ligging van het tracé van de warmteleiding. Als het tracé in deelgebied 1 wijzigt op de door hem gewenste wijze, heeft dat ook gevolgen voor de ligging van het tracé in deelgebied 2. Omdat het niet uitgesloten is dat er op korte termijn in deelgebied 1 al wordt begonnen met onomkeerbare werkzaamheden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
Beoordeling van het verzoek
6. [verzoeker A] betoogt dat onderzoek naar de uitdrogende effecten van expansielussen ontbreekt. Volgens [verzoeker A] ontstaat er een "hotspot" door de vorm van een expansielus. De grond rond een expansielus droogt daarom meer uit dan rond de warmteleidingen.
[verzoeker A] voert aan dat uitdroging van de veengrond rond de expansielussen de stabiliteit van de nabijgelegen dijk kan aantasten.
[verzoeker A] voert ook aan dat het uitdrogende effect grote invloed heeft op het plaatselijke weidevogelgebied. Vooral de voedselzekerheid van de weidevogels komt in gevaar.
De stabiliteit van de dijk
6.1. Provinciale staten stellen zich op het standpunt dat de expansielussen geen gevolgen hebben voor de stabiliteit van de dijk. Er is volgens hen voldoende representatief onderzoek gedaan om tot deze conclusie te kunnen komen. Zij wijzen op het onderzoek van Deltares, "WarmtelinQ Rijswijk - Leiden Modelberekeningen bodemtemperatuur en vochtgehalte", bijlage 25 bij de plantoelichting, waarin acht locaties zijn onderzocht. Daarvan ligt onderzoekslocatie 5 vlakbij het perceel van [verzoeker A] en is onderzoekslocatie 7 qua bodemsamenstelling erg representatief. Verder wijzen provinciale staten op de onderzoeken van RHDHV, "De effecten van de warmteleiding op natuur", bijlage 51 bij de plantoelichting, en van Antea, "Effecten warmtetransportleidingen op ecologie, bijlage 52 bij de plantoelichting. Volgens provinciale staten blijkt uit deze onderzoeken dat de warmteleidingen geen significant effect hebben op het vochtgehalte in de bodem waardoor geen sprake is van uitdroging van de bodem. In alle gevallen is een afname van het vochtgehalte het gevolg van het verschil in atmosferische condities in de winter en de zomer. Ook hebben de warmteleidingen buiten een vijfmetercontour geen waarneembaar effect op de temperatuur van de grond. De dijk ligt met een afstand van tenminste 40 m dan ook ver buiten de beïnvloedingszone van max 5 m rond de warmteleidingen, aldus provinciale staten.
Volgens provinciale staten zijn de onderzoeksresultaten ook onverminderd van toepassing op de expansielussen. Op de zitting hebben provinciale staten toegelicht dat het water in de expansielus dezelfde temperatuur en snelheid heeft als in de warmteleidingen. Zelfs als de effecten van een expansielus op de temperatuur en het vochtgehalte van de bodem groter zijn dan bij een warmteleiding, dan nog ligt de dijk op ruim voldoende afstand. Zeker omdat de expansielussen allemaal afbuigen van de dijk. Er is volgens provinciale staten daarom geen risico op aantasting van het dijklichaam.
6.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen specifiek onderzoek is gedaan naar de effecten van een expansielus op de temperatuur en het vochtgehalte van de bodem. Het is daarom niet uitgesloten dat een expansielus daar een grotere invloed op heeft dan de warmteleidingen. De voorzieningenrechter ziet daarin op zichzelf echter nog geen reden om het verzoek van [verzoeker A] toe te wijzen.
Gelet op de onderzoeken en de daarbij gegeven toelichting zoals weergegeven onder 6.1, overweegt de voorzieningenrechter in dit verband dat provinciale staten zich op het standpunt hebben mogen stellen dat het niet aannemelijk is dat de expansielussen de stabiliteit van de dijk aantasten. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de dijk op een ruime afstand van de expansielussen ligt en de expansielussen afbuigen van de dijk. [verzoeker A] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de invloed van de expansielussen op de temperatuur en het vochtgehalte van de bodem zoveel groter is dat dit op een afstand van 40 m (en meer) nog gevolgen heeft voor de stabiliteit van de dijk.
In zoverre ziet de voorzieningenrechter daarom geen aanleiding het inpassingsplan te schorsen.
Weidevogelgebied
6.3. Provinciale staten stellen zich op het standpunt dat de expansielussen ook geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor het weidevogelgebied. Gelet op de eerder genoemde onderzoeken is er volgens provinciale staten geen sprake van verdroging van de foerageergebieden van weidevogels. Ook stellen provinciale staten dat uit pagina 161 en 163 van het projectMER, bijlage 3 bij de plantoelichting, blijkt dat in de aanlegfase, noch in de gebruiksfase relevant negatieve effecten op weidevogels zijn te verwachten, mits werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Tot slot stellen provinciale staten dat de leidingen slechts door de rand van het weidevogelgebied lopen en daarom ook niet zullen leiden tot blijvende verandering van het weidevogelleefgebied.
6.4. De voorzieningenrechter overweegt dat provinciale staten zich op het standpunt hebben mogen stellen dat de expansielussen het weidevogelgebied niet permanent zullen aantasten. De voorzieningenrechter stelt in de eerste plaats vast dat er binnen het weidevogelgebied een beperkt aantal expansielussen op ruime afstand van elkaar zijn voorzien. De voorzieningenrechter neemt verder in acht dat het tracé door de rand van het weidevogelgebied komt te liggen. Zelfs als er rond de expansielussen sprake is van grotere invloed op het vochtgehalte in de grond, dan waarvan provinciale staten uitgaan, dan is dat dus slechts op een beperkt aantal plekken in de rand van het weidevogelgebied.
De voorzieningenrechter ziet daarom ook hier geen aanleiding om het inpassingsplan te schorsen.
Overige gronden
7. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding voor de verwachting dat de in verband met het karakter van de voorlopige voorzieningenprocedure niet allemaal besproken beroepsgronden, waaronder over de alternatieve ligging van het tracé, in de bodemprocedure zullen leiden tot het oordeel dat het inpassingsplan geen stand houdt.
Conclusie
8. Omdat de voorzieningenrechter, gelet op het voorgaande, niet verwacht dat het inpassingsplan in de bodemprocedure geen stand zal houden, bestaat geen aanleiding om in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt afgewezen.
9. Provinciale staten hoeven geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Uylenburg
voorzieningenrechter
w.g. Pieters
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2024
473-1076