ECLI:NL:RVS:2024:4696

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
202402519/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan vreemdeling

Op 19 november 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had in eerste aanleg geprocedeerd tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 22 februari 2024 een vrijheidsontnemende maatregel had opgelegd. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat de grensdetentie van de vreemdeling, die Oekraïense nationaliteit heeft en een beroep deed op de Richtlijn tijdelijke bescherming, onrechtmatig was vanaf de eerste dag. Dit oordeel was gebaseerd op een eerdere uitspraak van de Raad van State waarin werd vastgesteld dat Oekraïners die een beroep doen op de richtlijn niet op grond van de Vreemdelingenwet in grensdetentie mogen worden geplaatst. De grief van de vreemdeling slaagde, waardoor de rechtbankuitspraak werd vernietigd en het beroep alsnog gegrond werd verklaard.

De Raad van State kende de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 1000,00 voor de periode van 22 februari 2024 tot en met 2 maart 2024, en veroordeelde de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00. De uitspraak werd gedaan door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. van Meurs-Heuvel.

Uitspraak

202402519/1/V3.
Datum uitspraak: 19 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 april 2024 in zaak nr. NL24.7086 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 16 april 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, advocaat in Assen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De minister heeft de vreemdeling in grensdetentie geplaatst op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000. De vreemdeling komt in zijn enige grief terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat de grensdetentie met ingang van 27 februari 2024 onrechtmatig was. Hij heeft namelijk de Oekraïense nationaliteit en heeft een beroep gedaan op Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn tijdelijke bescherming). In de uitspraak van 30 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4292, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister Oekraïners die een beroep doen op die richtlijn niet op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 in grensdetentie mag plaatsen. De grensdetentie was dus onrechtmatig vanaf de eerste dag.
1.1.    De grief slaagt.
2.       Omdat de grensdetentie vanaf de eerste dag onrechtmatig was, is ambtshalve toetsing niet meer nodig. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is alsnog gegrond. Omdat de vrijheidsontnemende maatregel al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 april 2024 in zaak nr. NL24.7086;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 1000,00 over de periode van 22 februari 2024 tot en met 2 maart 2024, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2024
47-1086