ECLI:NL:RVS:2024:4689
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Akkaya, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 november 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De rechtbank had eerder, op 4 september 2024, een besluit van de minister van Asiel en Migratie om de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen, bevestigd. De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep.
De voorzieningenrechter heeft op 18 november 2024 uitspraak gedaan. In de overwegingen werd vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had op goede gronden geoordeeld en de motivering van de rechtbank werd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overgenomen. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor het hoger beroep ongegrond werd verklaard.
De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij mr. J.C.A. de Poorter als voorzieningenrechter en mr. T.W.A. Weber als griffier aanwezig waren.