ECLI:NL:RVS:2024:4684

Raad van State

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
202402520/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een vrijheidsontnemende maatregel die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is opgelegd. Op 22 februari 2024 werd de vreemdeling in grensdetentie geplaatst. De rechtbank Den Haag verklaarde op 16 april 2024 het beroep van de vreemdeling gegrond en kende schadevergoeding toe. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft op 18 november 2024 geoordeeld dat de grensdetentie onrechtmatig was vanaf de eerste dag, omdat de vreemdeling Oekraïense nationaliteit heeft en een beroep deed op de Richtlijn tijdelijke bescherming. De grief van de vreemdeling slaagde, waardoor de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep alsnog gegrond werd verklaard. De Raad van State kende de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 900,00 voor de periode van 22 februari 2024 tot en met 1 maart 2024, en de minister van Asiel en Migratie werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00.

De beslissing van de Raad van State houdt in dat de vrijheidsontnemende maatregel niet langer van toepassing is en dat de vreemdeling recht heeft op schadevergoeding. Dit besluit is genomen met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de Raad van State de uitspraak van de rechtbank vernietigt en de vreemdeling in het gelijk stelt.

Uitspraak

202402520/1/V3.
Datum uitspraak: 18 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 april 2024 in zaak nr. NL24.7073 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 16 april 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, advocaat in Assen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De minister heeft de vreemdeling in grensdetentie geplaatst op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000. De vreemdeling komt in zijn enige grief terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat de grensdetentie met ingang van 27 februari 2024 onrechtmatig was. Hij heeft namelijk de Oekraïense nationaliteit en heeft een beroep gedaan op Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn tijdelijke bescherming). In de uitspraak van 30 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4292, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister Oekraïners die een beroep doen op die richtlijn niet op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 in grensdetentie mag plaatsen. De grensdetentie was dus onrechtmatig vanaf de eerste dag.
1.1.    De grief slaagt.
2.       Omdat de grensdetentie vanaf de eerste dag onrechtmatig was, is ambtshalve toetsing niet meer nodig. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is alsnog gegrond. Omdat de vrijheidsontnemende maatregel al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 april 2024 in zaak nr. NL24.7073;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 900,00 over de periode van 22 februari 2024 tot en met 1 maart 2024, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2024
47-1086