ECLI:NL:RVS:2024:4684
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan vreemdeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een vrijheidsontnemende maatregel die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is opgelegd. Op 22 februari 2024 werd de vreemdeling in grensdetentie geplaatst. De rechtbank Den Haag verklaarde op 16 april 2024 het beroep van de vreemdeling gegrond en kende schadevergoeding toe. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Raad van State heeft op 18 november 2024 geoordeeld dat de grensdetentie onrechtmatig was vanaf de eerste dag, omdat de vreemdeling Oekraïense nationaliteit heeft en een beroep deed op de Richtlijn tijdelijke bescherming. De grief van de vreemdeling slaagde, waardoor de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep alsnog gegrond werd verklaard. De Raad van State kende de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 900,00 voor de periode van 22 februari 2024 tot en met 1 maart 2024, en de minister van Asiel en Migratie werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00.
De beslissing van de Raad van State houdt in dat de vrijheidsontnemende maatregel niet langer van toepassing is en dat de vreemdeling recht heeft op schadevergoeding. Dit besluit is genomen met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de Raad van State de uitspraak van de rechtbank vernietigt en de vreemdeling in het gelijk stelt.