ECLI:NL:RVS:2024:4679
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring verblijfsvergunning en inreisverbod
Op 18 november 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 26 augustus 2024, verklaarde de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk en verleende een inreisverbod. De rechtbank Den Haag had op 22 oktober 2024 het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
In de uitspraak van de voorzieningenrechter werd vastgesteld dat de rechtbank een gebrek had geconstateerd in het besluit van 26 augustus 2024, maar dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had gepasseerd zonder de minister te veroordelen in de proceskosten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de rechtbank dit wel had moeten doen, waardoor de grief van de vreemdeling slaagde. De voorzieningenrechter verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de minister niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, maar de minister werd wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak benadrukt het belang van proceskostenveroordelingen in bestuursrechtelijke procedures en bevestigt dat een gebrek in een besluit niet zonder gevolgen kan blijven, vooral als het gaat om de rechten van de vreemdeling.