ECLI:NL:RVS:2024:4673

Raad van State

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
202304311/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag éénmalig woningaanbod door college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag de aanvraag van [appellante] voor een éénmalig woningaanbod afgewezen. Het college stelt dat [appellante] haar urgentieverklaring niet optimaal heeft benut, wat haar uitsluit van het aanbod. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, waarbij zij oordeelde dat het college op goede gronden heeft gehandeld. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de psychosociale problemen in haar gezin, dat bestaat uit vier kinderen. Ze heeft ook aangevoerd dat het advies van de GGD, dat aan de urgentie ten grondslag lag, onvolledig was omdat het alleen haar medische situatie en niet haar sociale problematiek in overweging nam.

De mondelinge uitspraak vond plaats op 4 november 2024, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigde. De Afdeling overweegt dat [appellante] eerder een urgentieverklaring heeft gekregen, en dat de voorwaarden voor het verkrijgen van een éénmalig woningaanbod vereisen dat de urgentie volledig is benut. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellante] niet op de juiste woningen heeft gereageerd, en dat haar beroep op de hardheidsclausule niet slaagt. De Afdeling concludeert dat de lat voor toepassing van de hardheidsclausule hoog ligt en dat [appellante] niet voldoende onderscheidend is ten opzichte van andere woningzoekenden in vergelijkbare situaties. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202304311/1/A2.
Datum uitspraak: 4 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 mei 2023 in zaak nr. 22/2878 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag
(hierna: het college).
Openbare zitting gehouden op 4 november 2024 om 10:45 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad: mr. J.M. Willems
Griffier: mr. O. van Loon
Jurist: mr. A.J.Q. Oskam
Verschenen:
[appellante], bijgestaan door mr. H. van der Heide-Boertien, advocaat in Den Haag;
het college, vertegenwoordigd door A.C. Visser.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 19 mei 2023 van de rechtbank Den Haag.
Beslissing
De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Motivering
Het college heeft de aanvraag van [appellante] om een éénmalig woningaanbod afgewezen. Volgens het college heeft [appellante] haar urgentieverklaring niet optimaal benut, waardoor zij niet in aanmerking komt voor een éénmalig woningaanbod. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de aanvraag van [appellante] op goede gronden heeft afgewezen.
[appellante] betoogt dat de rechtbank in haar oordeel ten onrechte de psychosociale problemen in haar gezin met vier kinderen niet heeft betrokken. Zij betoogt dat zij gemotiveerd heeft aangegeven waarom zij niet op verschillende aangeboden woningen heeft gereageerd. Daarbij komt dat het advies van de GGD dat aan de urgentie ten grondslag lag onvolledig is, omdat daarin alleen haar medische situatie is meegenomen en niet haar sociale problematiek.
De Afdeling overweegt dat [appellante] eerder een urgentieverklaring heeft gekregen. Hierbij is op basis van het GGD-advies een zoekprofiel vastgesteld voor een traploze woning met drie of vier kamers. Tegen de verleende urgentie is geen bezwaar gemaakt. De Afdeling stelt vast dat de urgentieverklaring en het bijbehorende zoekprofiel in rechte vast staan. De juistheid daarvan kan in deze procedure dan ook niet meer ter discussie staan. Dat geldt ook als juist zou zijn dat [appellante] geen bezwaar heeft gemaakt omdat zij uit telefonisch contact met de gemeente heeft opgemaakt dat zij alleen op 4-kamerwoningen moest reageren. Zij heeft die stelling overigens ook niet onderbouwd.
Om in aanmerking te komen voor een éénmalig woningaanbod is vereist dat de urgentie volledig is benut (Artikel 4:8, vierde lid van Huisvestingsverordening Den Haag 2019). De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college er terecht op heeft gewezen dat [appellante] de urgentie niet volledig heeft benut. [appellante] heeft niet op woningen gereageerd die passen bij het vastgestelde zoekprofiel, maar vooral op (eengezins-)woningen en woningen met vier slaapkamers.
De rechtbank heeft ook terecht en op goede gronden geoordeeld dat het beroep op de hardheidsclausule niet slaagt. Hoewel de Afdeling begrijpt dat de woonsituatie van [appellante] en haar kinderen lastig is, omdat zij met haar opgroeiende kinderen voor opvoedingsuitdagingen staat in een woning waar niet iedereen een eigen kamer heeft, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de lat voor toepassing van de hardheidsclausule hoog ligt en dat [appellante] had moeten reageren op woningen binnen het zoekprofiel, ook al waren die niet naar de wens van [appellante] omdat zij te weinig slaapkamers hebben. Zij onderscheidt zich onvoldoende van vele andere woningzoekenden in gelijksoortige omstandigheden. Bovendien kan toepassing van de hardheidsclausule in het geval van [appellante] niet tot een door [appellante] gewenst woningaanbod leiden. Het éénmalig woningaanbod is namelijk gebonden aan de urgentieverklaring en het bijpassende zoekprofiel waarover [appellante] ter zitting heeft bevestigd dat een aanbod overeenkomstig dit zoekprofiel geen oplossing biedt voor haar probleem en daarom niet zinvol zou zijn.
Het hoger beroep is ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
284-1067