202206540/1/R1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Oosterbeek, gemeente Renkum,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 oktober 2022 in zaak nr. 21/424 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Renkum.
Openbare zitting gehouden op 29 oktober 2024 om 11:45 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer
griffier: mr. R. van Heusden
jurist: mr. L. Tarifit
Verschenen:
Het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.A.E. Vermeulen.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 4 oktober 2022 van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] ongegrond heeft verklaard.
De Afdeling:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 oktober 2022 in zaak nr. 21/424 voor zover de rechtbank heeft nagelaten te beoordelen of de redelijke termijn is overschreden;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) om aan [appellant] te betalen een vergoeding van € 1.162,00;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Renkum om aan [appellant] te betalen een vergoeding van € 1.839,00;
VI. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) om aan [appellant] in verband met de behandeling van het verzoek bij de rechtbank en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Renkum om aan [appellant] in verband met de behandeling van het verzoek bij de rechtbank en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door haar betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep ten bedrage van € 274,00 terugbetaalt.
Motivering:
Het geschil gaat over de afwijzing van het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de kap van 16 bomen door [partij].
[partij] heeft met de aanvraag om omgevingsvergunning van 9 november 2016 het voornemen om de bomen te kappen gemeld. Op 13 december 2016 heeft het college aan hem medegedeeld dat geen omgevingsvergunning nodig is en de aanvraag als melding geaccepteerd.
De acceptatie van de melding is gericht op rechtsgevolg, omdat daarmee op grond van de gemeentelijke verordening "Bomenverordening gemeente Renkum inclusief Wabo-wijzigingen" het recht ontstaat de bomen te kappen. Gelet daarop dient die acceptatie als besluit te worden aangemerkt. Tegen dat besluit is geen bezwaar ingediend. Dat besluit is dus onherroepelijk. In het besluit op bezwaar van 22 december 2020 is het college er dan ook terecht van uitgegaan dat de acceptatie van de melding formele rechtskracht heeft verkregen. Aan de kap lag een rechtsgeldige melding ten grondslag.
De inwerkingtreding van de nieuwe verordening leidt er niet toe dat de geaccepteerde melding is vervallen. Ook is voor de beoordeling van het handhavingsverzoek niet relevant wanneer de kap heeft plaatsgevonden. Daarom was bij het kappen van de bomen geen sprake van een overtreding en kon het college ook niet handhavend tegen het kappen van de bomen optreden.
De behandeling van het beroep tegen het besluit van 28 juni 2018 heeft twee jaar en afgerond drie maanden geduurd. De rechtbank heeft de redelijke termijn van anderhalf jaar voor dat beroep met negen maanden overschreden. De behandeling van het beroep tegen het besluit van 22 december 2020 heeft een jaar en afgerond negen maanden geduurd. De rechtbank heeft daarmee de redelijke termijn voor dat beroep met drie maanden overschreden. Uitgaande van een forfaitair tarief van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, heeft [appellant] recht op een schadevergoeding van € 3.000,00.
De redelijke termijn is daarom met 31 maanden overschreden. Gelet op wat hierboven staat, wordt de overschrijding van de redelijke termijn voor 12/31 deel toegerekend aan de rechtbank en voor 19/31 deel aan het college.
Conclusie
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten te beoordelen of de redelijke termijn is overschreden. Voor het overige moet de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden worden bevestigd.
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) en het college moeten de proceskosten vergoeden, waarbij een wegingsfactor van 0,5 (licht) wordt gehanteerd.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Heusden
griffier
163-1036