ECLI:NL:RVS:2024:4671

Raad van State

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
202305647/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing subsidie elektrische personenauto op basis van SEPP

In deze zaak heeft [appellant] op 15 januari 2022 een subsidie van € 2.000,00 aangevraagd voor de aankoop van een gebruikte elektrische personenauto, type Volkswagen e-Golf, op basis van de Subsidieregeling elektrische personenauto’s particulieren (SEPP). De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, omdat de auto niet was gekocht van een door de Dienst Wegverkeer erkende autoverkoper. De rechtbank Den Haag bevestigde deze afwijzing in haar uitspraak van 14 juli 2023, waarop [appellant] in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 4 november 2024 betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de SEPP, in samenhang met de relevante artikelen, de exceptieve toetsing kon doorstaan. Hij stelde dat het onevenredig was dat buitenlandse autodealers, zoals Duitse autodealers, waren uitgesloten van de regeling, en dat er in zijn geval geen sprake was van fraude. Daarnaast betoogde hij dat de SEPP ten onrechte onderscheid maakte tussen gebruikte en nieuwe elektrische auto’s met betrekking tot de eis van aankoop bij een RDW-erkende autoverkoper.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van [appellant] in hoger beroep grotendeels een herhaling waren van zijn eerdere argumenten. De rechtbank had gemotiveerd op deze gronden ingegaan en [appellant] had geen nieuwe redenen aangevoerd die de eerdere beoordeling in twijfel trokken. De Afdeling concludeerde dat het onderscheid tussen gebruikte en nieuwe elektrische auto’s gerechtvaardigd was, gezien het risico op fraude bij tweedehands aankopen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202305647/1/A2.
Datum uitspraak: 4 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2023 in zaak nr. 22/5772 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
(hierna: de staatssecretaris),
nu: de staatssecretaris Openbaar Vervoer en Milieu
Openbare zitting gehouden op 4 november 2024 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.M. Willems
Griffier: mr. O. van Loon
Jurist: mr. A.J.Q. Oskam
Verschenen:
[appellant], bijgestaan door mr. M.B. de Jong, rechtsbijstandverlener te Amsterdam;
de staatssecretaris Openbaar Vervoer en Milieu, vertegenwoordigd door mr. M. Wullink.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 14 juli 2023 van de rechtbank Den Haag.
Beslissing
De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Motivering
[appellant] heeft op 15 januari 2022 op grond van de Subsidieregeling elektrische personenauto’s particulieren (hierna: SEPP) een subsidie van € 2.000,00 aangevraagd voor de koop van een gebruikte elektrische personenauto, type Volkswagen e-Golf. In de aanvraag staat dat hij de auto bij een autobedrijf in Duitsland heeft gekocht. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat [appellant] de auto niet heeft gekocht van een door de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW) erkende autoverkoper.
[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 1.1 van de SEPP, gelezen in samenhang met artikel 1.13 van de SEPP, de exceptieve toetsing kan doorstaan. [appellant] stelt dat het onevenredig is dat buitenlandse autodealers, dus ook Duitse autodealers, zijn uitgesloten van de SEPP en ook voor hem onevenredigheid uitpakt omdat duidelijk is dat in zijn geval geen sprake is van fraude. Verder betoogt hij in hoger beroep dat in de SEPP ten onrechte een onderscheid wordt gemaakt tussen gebruikte en nieuwe elektrische auto’s ten aanzien van de eis dat de auto bij een RDW-erkende autoverkoper moet zijn gekocht.
De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de motivering daarvan, onder overwegingen 5.2 tot en met 5.6, en ziet geen aanleiding om anders te oordelen. De Afdeling voegt daaraan nog toe dat de staatssecretaris er terecht en ter zitting onweersproken op heeft gewezen dat het bedoelde onderscheid tussen gebruikte en nieuwe elektrische auto’s verklaard wordt uit de omstandigheid dat een nieuwe elektrische auto nog geen particuliere eigenaar heeft gehad waardoor er geen verhoogd risico op fraude is, welk risico met de voorwaarde van de RDW-erkenning nu juist moet worden tegengegaan.
Het hoger beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
284-1067