ECLI:NL:RVS:2024:4670

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
202202486/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering Drank- en Horecawetvergunning en terrasvergunning door burgemeester van Leiden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van J4 Finance BV en de burgemeester van Leiden tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De burgemeester had eerder de aanvragen van J4 Finance voor een Drank- en Horecawetvergunning (DHW-vergunning) en een terrasvergunning voor het horecabedrijf De Bruine Boon aan de Stationsweg 1 in Leiden buiten behandeling gesteld. Dit gebeurde op basis van het niet aanleveren van benodigde gegevens en het vermoeden van valsheid in geschrifte. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester voldoende redenen had om de vergunningen te weigeren, maar vernietigde de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van J4 Finance tegen een van de besluiten. De burgemeester heeft vervolgens een nieuw besluit genomen, waarin de weigering van de vergunningen werd gehandhaafd. J4 Finance betwistte de rechtmatigheid van deze besluiten en stelde dat zij schade had geleden door de weigering van de vergunningen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de burgemeester zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er een ernstig gevaar bestond dat de vergunningen zouden worden gebruikt voor het benutten van op geld waardeerbare voordelen uit strafbare feiten. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van J4 Finance ongegrond.

Uitspraak

202202486/1/A3.
Datum uitspraak: 20 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
I.        J4 Finance BV, gevestigd te Leiden,
II.       de burgemeester van Leiden,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2022 in zaken nrs. 21/931 en 21/6559 in het geding tussen onder meer:
J4 Finance BV,
en
de burgemeester.
Procesverloop
21/931
Bij besluit van 26 juni 2020 (hierna: besluit 1) heeft de burgemeester de aanvraag van de Bruine Boon B.V. (hierna: De Bruine Boon) van 27 mei 2020 voor een Drank- en Horecawetvergunning (DHW-vergunning) voor het exploiteren van een horecabedrijf aan de Stationsweg 1 te Leiden en de aanvraag voor een terrasvergunning, buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 28 juli 2020 (hierna: besluit 2) heeft de burgemeester de aanvraag van De Bruine Boon van 6 juli 2020, die strekte tot hetzelfde doel als de aanvraag van 27 mei 2020, ook buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 9 oktober 2020 (hierna: het wijzigingsbesluit) heeft de burgemeester beide primaire besluiten gewijzigd, zodat de aanvragen van
De Bruine Boon nu zijn afgewezen in plaats van buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 18 december 2020 (hierna: besluit op bezwaar 1) heeft de burgemeester het door J4 Finance tegen besluit 1 en besluit 2 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het tegen het wijzigingsbesluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
21/6559
Bij besluit van 15 maart 2021 (hierna: besluit 3) heeft de burgemeester de aanvraag van De Bruine Boon van 18 augustus 2020 voor een DHW-vergunning voor het exploiteren van een horecabedrijf aan de Stationsweg 1 te Leiden, afgewezen.
Bij besluit van 7 september 2021 (hierna: besluit op bezwaar 2) heeft de burgemeester het bezwaar van De Bruine Boon niet-ontvankelijk verklaard.
21/931 en 21/6559
Bij uitspraak van 22 maart 2022 heeft de rechtbank het door De Bruine Boon tegen besluit op bezwaar 1 ingestelde beroep ongegrond verklaard en het door J4 Finance tegen besluit op bezwaar 2 ingesteld beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover dit ziet op J4 Finance en de burgemeester opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Tegen deze uitspraak hebben J4 Finance en de burgemeester hoger beroep ingesteld.
J4 Finance heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De burgemeester heeft een nader stuk ingediend en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 20 maart 2024 heeft de burgemeester ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit genomen op het bezwaar van J4 Finance tegen besluit 3 (hierna: het nieuwe besluit op bezwaar).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2024, waar J4 Finance, vertegenwoordigd door haar bestuurder [gemachtigde], bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen, advocaat te Amsterdam en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.G.C.B. van Ginneken en mr. M.E. Atkins, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       J4 Finance, voorheen De Bruine Boon B.V. (hierna beiden: J4 Finance), is van mei 2020 tot mei 2021 eigenaar geweest van De Bruine Boon, een horecagelegenheid aan de Stationsweg 1 in Leiden. De bestuurder van J4 Finance is [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde]).
2.       J4 Finance heeft op 27 mei 2020 een DHW-vergunning en een terrasvergunning aangevraagd voor de exploitatie van De Bruine Boon. De burgemeester heeft deze aanvraag bij besluit van 26 juni 2020 (besluit 1) buiten behandeling gesteld, omdat J4 Finance, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet de benodigde gegevens en documenten had aangeleverd voor een beoordeling in het kader van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob). Na een nieuwe aanvraag en het verstrekken van aanvullende gegevens, kwam de burgemeester bij besluit van 28 juli 2020 (besluit 2) wederom tot de conclusie dat J4 Finance onvoldoende gegevens en documenten had aangeleverd. Ook de tweede aanvraag werd daarom buiten behandeling gesteld. Hierop heeft J4 Finance een derde aanvraag van een DHW-vergunning ingediend, waarbij zij het bibob-formulier op dezelfde wijze heeft ingevuld als bij de twee eerdere aanvragen.
3.       Bij besluit van 9 oktober 2020 (het wijzigingsbesluit) heeft de burgemeester de eerste twee aanvragen van J4 Finance alsnog geweigerd, vanwege het vermoeden van valsheid in geschrifte ter verkrijging van de vergunning. De aanleiding hiervoor was informatie die bij de derde aanvraag was gevoegd. Aan de weigering van de aanvragen heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat J4 Finance twee vragen op het bibob-formulier niet naar juistheid en waarheid heeft beantwoord. Hierbij gaat het ten eerste om het onvermeld laten van drie rechtspersonen waarvan [gemachtigde] aandeelhouder was (vraag 4B). Ten tweede gaat het om het ten onrechte niet vermelden van de eerdere weigering van een DHW-vergunning en intrekking van een DHW-vergunning voor [gemachtigde]meister Horeca B.V., waarvan [gemachtigde] aandeelhouder was (vraag 4L). Gelet op de aard van de onjuistheden, kan het volgens de burgemeester niet anders zijn dan dat dit gebeurde in de wetenschap dat de gegevens onjuist waren. De burgemeester heeft op 7 april 2021 aangifte gedaan van valsheid in geschrifte gepleegd door J4 Finance.
4.       In navolging van het advies van de regionale commissie bezwaarschriften heeft de burgemeester bij besluit van 18 december 2020 (besluit op bezwaar 1) het bezwaar van J4 Finance tegen besluit 1 en besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze besluiten al zijn gewijzigd met het wijzigingsbesluit. Het bezwaar tegen het wijzigingsbesluit is ongegrond verklaard.
5.       Bij besluit van 15 maart 2021 (besluit 3) heeft de burgemeester ook de derde aanvraag van J4 Finance van een DHW-vergunning geweigerd. De grondslag van deze weigering was, naast het onjuist invullen van het bibob-formulier, het onjuist invullen van belastingaangiften. Op basis van discrepanties tussen de aangiften inkomstenbelasting en andere informatie, waaronder de informatie die [gemachtigde] had ingevuld op het bibob-formulier, bestond bij de burgemeester een redelijk vermoeden dat [gemachtigde] onjuiste informatie heeft verschaft aan de Belastingdienst waardoor hij te weinig belasting heeft betaald. Dit leidde tot het redelijk vermoeden van overtreding van de Algemene wet op de rijksbelastingen (Awr) en valsheid in geschrifte. Het voordeel dat [gemachtigde] hiermee volgens de burgemeester heeft behaald, valt in de categorie ‘groot crimineel voordeel’, zoals omschreven in de Leidraad voor de gevaarsbeoordeling op grond van de Wet bibob. Daarnaast is onvoldoende duidelijkheid verkregen over de herkomst van het vermogen van [gemachtigde]. Deze punten leiden de burgemeester tot de conclusie dat er sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten, op geld waardeerbare voordelen te benutten en om strafbare feiten te plegen. In het licht van de kwetsbaarheid van de horeca-sector, ziet de burgemeester geen aanleiding om het financieel belang van J4 Finance bij het verkrijgen van de aangevraagde vergunning zwaarder te laten wegen.
6.       De burgemeester heeft het bezwaar van J4 Finance tegen besluit 3 op advies van de regionale commissie bezwaarschriften bij besluit van 7 september 2021 (besluit op bezwaar 2) niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij na de verkoop van De Bruine Boon geen belang meer heeft bij voortzetting van de procedure.
Uitspraak van de rechtbank
7.       Over besluit op bezwaar 1 heeft de rechtbank geoordeeld dat J4 Finance geen procesbelang heeft bij een beoordeling van haar beroep voor wat betreft de aangevraagde terrasvergunning, omdat de gemeente Leiden inmiddels geen gebruik meer maakt van terrasvergunningen.
8.       Wat betreft de handhaving van de weigering van de DHW-vergunning, heeft de burgemeester naar het oordeel van de rechtbank aan J4 Finance kunnen tegenwerpen dat er een ernstig vermoeden bestaat dat zij ter verkrijging van de vergunning een strafbaar feit heeft gepleegd, namelijk valsheid in geschrifte. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de bibob-formulieren op meerdere belangrijke punten onjuist zijn ingevuld. Zij acht de door J4 Finance gegeven verklaring voor de foutieve invulling niet overtuigend genoeg om het vermoeden weg te nemen. De rechtbank is verder van oordeel dat de burgemeester afdoende heeft gemotiveerd waarom de weigering van de vergunning niet onevenredig was. Op dat punt overweegt zij dat het niet helpen van de aanvrager bij het invullen van het formulier niet maakt dat het weigeren van de vergunning vanwege gemaakte fouten onevenredig is. Het zou immers afdoen aan de functie van het formulier indien de aanvrager door het bestuursorgaan zou worden geholpen met het invullen, aldus de rechtbank.
9.       Ten aanzien van besluit op bezwaar 2 heeft de rechtbank geoordeeld dat de burgemeester het bezwaar van J4 Finance ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij overweegt dat het procesbelang een gegeven is, omdat J4 Finance aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden door dit besluit. Daarbij maakt het naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat die schade in dit stadium nog niet is onderbouwd. Zij heeft besluit op bezwaar 2 vernietigd, voor zover dit ziet op J4 Finance, en de burgemeester opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.
Het nieuwe besluit op bezwaar
10.     Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank, heeft de burgemeester een nieuw besluit op bezwaar genomen, dat in de plaats komt van besluit op bezwaar 2. Omdat nieuwe feiten en omstandigheden bekend zijn geworden sinds het horen in het kader van het besluit op bezwaar 2, heeft de burgemeester J4 Finance ingevolge artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) opnieuw in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De nieuwe feiten en omstandigheden betreffen onherroepelijk opgelegde boeten voor overtredingen van de Awr. Van de mogelijkheid te worden gehoord heeft J4 Finance geen gebruik gemaakt. Bij besluit van 20 maart 2024 (hierna: het nieuwe besluit op bezwaar) heeft de burgemeester besloten de weigering van de Alcoholwetvergunning, die de DHW-vergunning heeft vervangen, te handhaven. Dit besluit is op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding. In wat J4 Finance heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding het beroep tegen dit besluit te verwijzen naar een ander orgaan ingevolge artikel 6:19, vijfde lid, van de Awb.
11.     Aan het nieuwe besluit op bezwaar heeft de burgemeester ten eerste ten grondslag gelegd dat er sprake is van een ernstig gevaar dat de aangevraagde vergunning mede zou worden gebruikt voor het benutten van op geld waardeerbare voordelen uit strafbare feiten (artikel 3, eerste lid, onder a Wet bibob, hierna: de A-grond). Volgens de burgemeester staat het namelijk vast dat [gemachtigde], persoonlijk en als aandeelhouder en bestuurder van LVK Investments B,V. en JDB Vastgoedmaatschappij B.V., over de periode 2015 tot 2018 opzettelijk te weinig belasting heeft betaald. Het gaat hierbij om strafbare feiten die beboetbaar zijn op basis van artikel 67e van de Awr. Hierover heeft [gemachtigde] een vaststellingsovereenkomst gesloten met de Inspecteur van de Belastingdienst. Uit de beslissing op bezwaar blijkt dat een bedrag van in totaal € 152.809,00 aan belastingen onbetaald is gebleven. Dit is het bedrag waarvoor de Belastingdienst na betaling van het in de vaststellingsovereenkomst afgesproken bedrag is benadeeld. Dit kwalificeert de burgemeester overeenkomstig de Leidraad voor de gevaarsbeoordeling op grond van de Wet bibob als een zeer groot voordeel afkomstig uit gepleegde strafbare feiten.
12.     Ten tweede heeft de burgemeester aan de handhaving van de weigering ten grondslag gelegd dat er sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunning zou worden gebruikt om strafbare feiten te plegen (artikel 3, eerste lid, onder b van de Wet bibob, hierna: de B-grond). Het gaat hierbij om het gevaar dat [gemachtigde] als bestuurder van J4 Finance opnieuw te weinig belasting zal betalen. Daarbij betrekt de burgemeester dat [gemachtigde] en aan hem gelieerde rechtspersonen over de gehele onderzoekperiode (2015-2020) te weinig belasting hebben betaald en dat de Belastingdienst in dat kader dwangbevelen ten uitvoer heeft moeten leggen. Verder weegt de burgemeester mee dat de horeca-branche een sector is die gevoelig is voor dergelijke overtredingen.
13.     Omdat het volgens de inspecteur van de belastingdienst gaat om opzettelijke belastingontduiking, ziet de burgemeester geen ruimte om aan de vergunning voorschriften te verbinden. Het handhaven van de weigering acht hij ook evenredig, omdat er geen andere manier is om het vermogen verkregen uit beboetbare feiten te weren uit de samenleving en de samenleving te beschermen tegen het opnieuw kunnen plegen van die feiten.
Hoger beroep van J4 Finance
Besluit op bezwaar 1
-Procesbelang ten aanzien van de terrasvergunning-
14.     Ten eerste is J4 Finance het niet met de rechtbank eens dat zij geen procesbelang heeft bij een oordeel over het besluit dat de burgemeester heeft genomen ten aanzien van de door haar aangevraagde terrasvergunning. Door het weigeren van de terrasvergunning stelt zij namelijk schade te hebben geleden. De weigering kan bovendien volgens haar gevolgen hebben toekomstige vergunningaanvragen.
-Weigering van de DHW-vergunning en de terrasvergunning-
15.     Verder is J4 Finance het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat er voldoende aanleiding was voor het vermoeden van de burgemeester dat zij valsheid in geschrifte heeft gepleegd bij het invullen van de Wet bibob-formulieren. Het enkele feit dat zij onjuiste gegevens heeft verstrekt is daarvoor onvoldoende, omdat niet is gebleken dat zij dit met opzet heeft gedaan. Wat het onjuist invullen van vraag 4B van het formulier betreft, voert zij aan dat het gaat om het abusievelijk achterwege laten van een verwijzing naar een organogram dat zij bij het formulier had gevoegd. Bovendien was deze informatie reeds in het bezit van de burgemeester. Wat het onjuist invullen van vraag 4L betreft, voert J4 Finance aan dat er sprake was van een verschrijving en dat het bovendien gaat om een vraag die onduidelijk is geformuleerd. Van het achterhouden van informatie kan echter geen sprake zijn geweest, omdat het gaat om informatie waarvan duidelijk was dat deze al bekend was bij de burgemeester. Hierbij speelt mee dat door de burgemeester ten onrechte geen antwoord is gegeven op de vragen die zij had over bepaalde vragen op het formulier en over de aan te leveren documenten.
16.     J4 Finance vindt het onevenredig dat de burgemeester de fouten die zij heeft gemaakt bij het invullen van het formulier aan haar tegenwerpt. Zij voert aan dat zij door de weigering van de vergunningen haar horecabedrijf is kwijtgeraakt en nu ook te maken heeft met beperkingen van haar bedrijfsvoering vanwege de terugkijktermijn van vijf jaren bij nieuwe aanvragen in het kader van de Wet bibob. Ook stelt J4 Finance dat het in Leiden bekend is geworden dat de aangevraagde vergunningen zijn geweigerd vanwege ‘bibob-problematiek’, waardoor zij met criminaliteit in verband wordt gebracht. De rechtbank heeft deze onevenredigheid miskend, aldus J4 Finance.
Het nieuwe besluit op bezwaar
17.     Op de zitting bij de Afdeling heeft J4 Finance gronden ingebracht tegen het nieuwe besluit op bezwaar. Ten eerste betwist zij dat de belastingwetgeving is overtreden voor alle aanslagen die genoemd worden in het besluit. [gemachtigde] heeft weliswaar een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten met de Belastingdienst, maar daarmee heeft hij niet erkend dat de aanslagen niet juist waren. Bovendien hebben de aanslagen geen betrekking op J4 Finance, maar op [gemachtigde] en andere rechtspersonen.
Hoger beroep van de burgemeester
18.     De burgemeester is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat J4 Finance belang heeft bij het beroep tegen het besluit op bezwaar 2. Hij betoogt dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd. Beoordeeld had moeten worden of J4 Finance tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Aan die maatstaf is volgens de burgemeester niet voldaan. Hij voert aan dat J4 Finance De Bruine Boon voor € 350.000,00 heeft gekocht, terwijl de horecagelegenheid voor een bedrag van
€ 850.000,00 is verkocht. Het is volgens de burgemeester niet aannemelijk - en in ieder geval niet met documentatie onderbouwd - dat J4 Finance in de twee maanden tussen het besluit op bezwaar 2 en de verkoop van De Bruine Boon in mei 2021, € 500.000,00 schade zou hebben geleden ten gevolge van dit besluit. Gelet op het vorenstaande, vindt de burgemeester ook dat de rechtbank ten onrechte proceskostenvergoeding en vergoeding van griffierechten heeft toegekend aan J4 Finance.
Wettelijk kader
19.     Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Beoordeling van het hoger beroep van de burgemeester
20.     Het betoog van de burgemeester slaagt niet. Ten eerste is niet gebleken dat de rechtbank een andere maatstaf heeft gehanteerd dan de Afdeling in haar uitspraken van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2862, en 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2067. Ook de rechtbank heeft namelijk beoordeeld of J4 Finance aannemelijk heeft gemaakt dat zij tot op zekere hoogte schade heeft geleden als gevolg van de afwijzing van de DHW-vergunning en de handhaving van die afwijzing in bezwaar. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat aan deze maatstaf is voldaan. Daarbij is van belang dat de burgemeester niet betwist dat er een verband is tussen de verkoop van De Bruine Boon door J4 Finance en de weigering van de vergunningen. Het verkoopbedrag lag weliswaar boven het aankoopbedrag, maar het is aannemelijk dat de horeca-inrichting desondanks voor een lager bedrag is verkocht dan het geval zou zijn geweest als deze ten tijde van de verkoop zou zijn geëxploiteerd en de verwachte inkomsten waren gerealiseerd. Alleen al daarom heeft J4 Finance belang bij de inhoudelijke beoordeling van het besluit van de burgemeester.
20.1   Gelet op het bovenstaande, kan het betoog van de burgemeester dat de rechtbank ten onrechte proceskostenvergoeding en vergoeding van griffierechten heeft toegekend aan J4 Finance, niet slagen.
Beoordeling van het hoger beroep van J4 Finance
Besluit op bezwaar 1
-Procesbelang ten aanzien van de terrasvergunning-
21.     Het betoog van J4 Finance slaagt. Niet valt in te zien waarom zij geen belang zou hebben bij een oordeel over het besluit van de burgemeester ten aanzien van de door haar aangevraagde terrasvergunning. Anders dan overwogen door de rechtbank, blijkt uit artikel 3.4.5.1. van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020, die op 1 januari 2021 in werking is getreden, dat de gemeente Leiden nog gebruik maakt van terrasvergunningen. Dit heeft de burgemeester ter zitting bij de Afdeling bevestigd. Bovendien is het aannemelijk dat J4 Finance schade heeft geleden door de weigering van de terrasvergunning.
-Weigering van de DHW-vergunning en de terrasvergunning-
22.     Op grond van artikel 3, zesde lid, van de Wet bibob kan de burgemeester een vergunning weigeren als er sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde vergunning een strafbaar feit is gepleegd. De weigering moet dan wel tenminste evenredig zijn met de ernst van de vermoedens en de ernst van het betreffende strafbare feit.
22.1   J4 Finance erkent dat zij fouten heeft gemaakt bij het invullen van de bibob-formulieren, maar betoogt dat deze onopzettelijk waren en dat er daarom geen sprake kan zijn van een redelijk vermoeden van valsheid in geschrifte. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester op basis van de feiten en omstandigheden redelijkerwijs het vermoeden kon hebben dat J4 Finance opzettelijk had nagelaten informatie die van belang was voor de beoordeling in het kader van de Wet bibob, te vermelden op het formulier. Daarbij is doorslaggevend dat zij juist die informatie die met het oog op het verkrijgen van de vergunning het meest gevoelig lag, niet heeft vermeld op het formulier. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is  wat J4 Finance heeft verklaard over het onvermeld laten van deze informatie niet voldoende om het vermoeden van valsheid in geschrifte weg te nemen. Er zijn namelijk verschillende verklaringen gegeven die niet met elkaar overeenkomen. Ook wat J4 Finance aanvoert over onduidelijkheden op het formulier en over het feit dat zij getracht heeft duidelijkheid te verkrijgen, kan haar niet baten, omdat het voor haar kenbaar moet zijn geweest dat de informatie die is weggelaten van belang was voor de beoordeling die de burgemeester moest uitvoeren.
22.2   De Afdeling volgt de rechtbank in de conclusie dat niet is gebleken dat de weigering onevenredig was. De burgemeester heeft dat in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. Hierbij weegt mee dat J4 Finance bij het invullen van het formulier informatie heeft weggelaten die van wezenlijk belang is voor de beoordeling in het kader van de Wet bibob, waarbij redelijkerwijs vermoed kan worden dat dit bewust is gedaan ter verkrijging van de vergunning. Bovendien is niet gebleken dat de weigering van de vergunning in dit geval gevolgen had die als onevenredig moesten worden aangemerkt door de burgemeester. Het is namelijk inherent aan de weigering van de vergunning dat het betreffende horecabedrijf niet kan worden uitgebaat en dat dit ertoe kan leiden dat het moet worden verkocht. Anders dan J4 Finance beoogt, is het echter niet zo dat deze weigering per definitie in de weg staat aan een toekomstige vergunningverlening. De burgemeester heeft hierover op de zitting van de Afdeling toegelicht dat per geval wordt beoordeeld in hoeverre de feiten en omstandigheden die eerder tot de weigering hebben geleid, ook in het voorliggende geval een ernstig gevaar opleveren in de zin van de Wet bibob.
22.3   Het betoog slaagt niet.
Het nieuwe besluit op bezwaar
23.     De burgemeester heeft zich in het nieuwe besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat er sprake is van een ernstig gevaar dat de aangevraagde vergunning mede zou worden gebruikt voor het benutten van op geld waardeerbare voordelen uit strafbare feiten (de A-grond) en dat de vergunning zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen (de B-grond). Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat het vaststaat dat [gemachtigde] en aan hem gelieerde rechtspersonen strafbare feiten hebben gepleegd als bedoeld in artikel 67e van de Awr en daaruit financieel voordeel hebben genoten dat kan worden aangemerkt als een zeer groot voordeel. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de burgemeester zich redelijkerwijs op dit standpunt kunnen stellen. In de VSO die [gemachtigde] met de Belastingdienst is aangegaan, is namelijk vastgelegd dat de aanslagen over de jaren 2015-2018 met betrekking tot [gemachtigde], LVK Investments B.V. en JDB Vastgoedmaatschappij B.V. in stand blijven en dat daartegen en tegen de opgelegde boeten op basis van artikel 67e van de Awr geen rechtsmiddelen meer kunnen worden aangewend. Daarmee heeft [gemachtigde], anders dan J4 Finance betoogt, in juridische zin erkend dat de aanslagen en de opgelegde boeten juist zijn. Van deze feiten mocht de burgemeester daarom uitgaan. Het bedrag van € 152.809,-- dat uit de beboetbare feiten is voortgekomen, mocht de burgemeester ook, in lijn met de leidraad voor de gevaarsbeoordeling op grond van de Wet bibob, aanmerken als een zeer groot voordeel. Dat de VSO is aangegaan door [gemachtigde] en niet J4 Finance, doet er niet af dat de burgemeester deze feiten mocht betrekken bij de beoordeling van het ernstige gevaar op grond van de Wet bibob. Als bestuurder heeft [gemachtigde] immers zeggenschap over J4 Finance. Verder heeft de burgemeester zich op basis van deze feiten op het standpunt mogen stellen dat er sprake is van een ernstig gevaar dat [gemachtigde] als bestuurder van J4 Finance opnieuw belasting zou ontduiken.
23.1   Gelet op het bovenstaande heeft de burgemeester zich ook op het standpunt mogen stellen dat het weigeren van de vergunning evenredig was.
23.2   Het betoog slaagt niet.
Conclusie
Het hoger beroep van de burgemeester
24.     Het hoger beroep van de burgemeester is ongegrond. J4 Finance hoeft geen proceskosten te vergoeden.
25.     Dit betekent dat gelet op artikel 8:109, tweede lid, van de Awb van de burgemeester griffierecht moet worden geheven. De burgemeester moet de proceskosten van J4 Finance in hoger beroep vergoeden.
Het (hoger) beroep van J4 Finance
26.     Over besluit op bezwaar 1 concludeert de Afdeling dat de rechtbank onterecht geen procesbelang aanwezig heeft geacht waar het gaat om de terrasvergunning. Dit leidt echter niet tot een gegrond hoger beroep, omdat de Afdeling vindt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de burgemeester de weigering van de aangevraagde vergunningen mocht handhaven.
27.     Het hoger beroep van J4 Finance is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust, gelet op wat is overwogen in 21. Het beroep tegen het besluit van de burgemeester van 20 maart 2024 is ongegrond.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       verklaart het beroep tegen het besluit van de burgemeester van
20 maart 2024 ongegrond;
III.      veroordeelt de burgemeester van Leiden tot vergoeding van bij
J4 Finance BV in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.     bepaalt dat van de burgemeester van Leiden een griffierecht van
€ 548,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, mr. C.H. Bangma en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024
85-1032
BIJLAGE | Wettelijk kader
Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
Artikel 3
1.       Voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a.       uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b.       strafbare feiten te plegen.
[…]
6.       Eenzelfde bevoegdheid tot weigering dan wel intrekking als bedoeld in het eerste lid hebben bestuursorganen, indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging of behoud van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd. De weigering dan wel intrekking vindt slechts plaats, indien deze tenminste evenredig is met, ingeval van vermoedens, de ernst daarvan en met de ernst van het strafbare feit.
[…]