202307833/1/R2.
Datum uitspraak: 11 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Loon op zand,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank ZeelandWestBrabant van 16 november 2023 in zaak nr. 23/2978 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand.
Openbare zitting gehouden op 11 november 2024 om 14:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J. Gundelach, voorzitter
griffier: mr. J.E.H.J. Vollaers
jurist: mr. E. Steinz
Verschenen:
[appellant], bijgestaan door mr. drs. J.M. Lammers, rechtsbijstandverlener in Amsterdam;
Het college, vertegenwoordigd door mr. P.N.E.E. Risamasu en J.H.N. Nagelkerke;
[partij], bijgestaan door [gemachtigde]
Bij besluit van 19 december 2022 heeft het college het door [appellant] ingediende verzoek om handhavend op te treden op onder meer het adres [locatie] in Loon op Zand, afgewezen.
Bij besluit van 25 april 2023 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 november 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] hiertegen ingediende beroep ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen deze uitspraak.
De Afdeling:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 november 2023 in zaak nr. BRE 23/2978;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand van 25 april 2023, kenmerk 2023.00880;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.500,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 458,00 vergoedt.
De redenen hiervoor zijn de volgende:
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing.
2. Op het perceel [locatie] in Loon op Zand (hierna: het perceel) is het bestemmingsplan "Bedrijvenpark De Hoogt 2014" van toepassing. Voor het perceel geldt de bestemming "Bedrijventerrein". Aan de zuidzijde van het perceel bevindt zich een strook grond met onder andere de aanduiding "specifieke vorm van groen - afschermend groen" (hierna: groenstrook). [appellant] heeft een handhavingsverzoek ingediend, omdat het gebruik van de groenstrook door voertuigen gedurende de dag op de strook te parkeren en daar weer vanaf te halen, volgens hem, in strijd is met het bestemmingsplan. Op de groenstrook zijn volgens [appellant] namelijk alleen afschermende groenvoorzieningen toegestaan.
3. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen overtreding van het bestemmingsplan is. Het gebruik van de groenstrook door voertuigen gedurende de dag op de strook te parkeren en daar weer vanaf te halen, is wel in strijd met het bestemmingsplan. Een letterlijke lezing van artikel 4.1, aanhef, onder p, van de planregels brengt mee dat uitsluitend afschermende groenvoorzieningen op de groenstrook zijn toegestaan. De gebruiksverbodsbepaling van artikel 4.5.4, aanhef, onder g, van de planregels voor de bestemming "Bedrijventerrein" maakt niet dat van een andere lezing moet worden uitgegaan. Gelet hierop zijn de plansystematiek en de bedoeling van de planwetgever niet relevant.
Dit betekent dat het parkeren en het af- en aanrijden van quads op de groenstrook in strijd is met het bestemmingsplan en dus niet is toegestaan. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het gebruik van de groenstrook op de hiervoor beschreven wijze geen overtreding van het bestemmingsplan oplevert. Het college heeft in strijd met artikel 7:12 van de Awb onvoldoende gemotiveerd dat van handhaving kon worden afgezien.
4. Gelet hierop is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, moet het beroep gegrond worden verklaard, moet het besluit van 25 april 2023 worden vernietigd, en moet het college een nieuw besluit op bezwaar nemen.
5. Het college moet de proceskosten vergoeden in beroep en hoger beroep.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vollaers
griffier
880-1019