ECLI:NL:RVS:2024:4629

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
202402933/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd aan Jachthaven Eembrugge

Op 13 november 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin Jachthaven Eembrugge Holding B.V. een voorlopige voorziening verzocht tegen een invorderingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Eemnes. Dit invorderingsbesluit, dat op 6 september 2024 werd genomen, betrof de invordering van € 9.000,00 aan dwangsommen die volgens het college verbeurd waren door overtreding van een eerder opgelegde last onder dwangsom van 14 juli 2022. Deze last was opgelegd wegens het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van tien kantoorunits aan de Eemweg 74 voor woondoeleinden.

In de procedure heeft Jachthaven Eembrugge hoger beroep ingesteld tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 maart 2024, waarin het beroep van Jachthaven Eembrugge ongegrond werd verklaard. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 6 november 2024. Tijdens deze zitting was het college vertegenwoordigd door S.J.M. Paffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat Jachthaven Eembrugge niet voldoende belang had aangetoond bij de verzochte schorsing van het invorderingsbesluit, aangezien de last onder dwangsom nog niet onherroepelijk was en er geen onderbouwing was gegeven dat betaling van het bedrag bezwarend zou zijn.

De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van een concreet belang bij het verzoek om schorsing van een besluit, vooral in het bestuursrechtelijke kader.

Uitspraak

202402933/2/R4.
Datum uitspraak: 13 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
Jachthaven Eembrugge Holding B.V., gevestigd in Baarn,
verzoekster,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 28 maart 2024 in zaak nr. 23/4106 in het geding tussen:
Jachthaven Eembrugge
en
het college van burgemeester en wethouders van Eemnes.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2022 heeft het college aan Jachthaven Eembrugge een last onder dwangsom opgelegd wegens het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van tien kantoorunits aan de Eemweg 74 voor woondoeleinden.
Bij besluit van 28 juni 2023 heeft het college onder meer het door Jachthaven Eembrugge daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 14 juli 2022 herroepen voor zover de last ziet op de kantoorunits 74A, 74B, 74C, 74D, 74E en 74G. Het college heeft dat besluit voor het overige in stand gelaten, namelijk voor zover de last ziet op de kantoorunits 74H, 74J, 74K en 74L.
Bij mondelinge uitspraak van 28 maart 2024 heeft de rechtbank het door Jachthaven Eembrugge daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Jachthaven Eembrugge hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 6 september 2024 heeft het college, voor zover in deze procedure van belang, € 9.000,00 aan dwangsommen ingevorderd bij Jachthaven Eembrugge.
Jachthaven Eembrugge heeft gronden aangevoerd tegen dit besluit.
Tevens heeft Jachthaven Eembrugge de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 november 2024, waar het college, vertegenwoordigd door S.J.M. Paffen, is verschenen.
Overwegingen
Bij dit invorderingsbesluit heeft het college ook een ander bedrag ingevorderd aan dwangsommen die volgens het college zijn verbeurd door overtreding van een andere last onder dwangsom, opgelegd bij een ander besluit dan dat van 14 juli 2022. Deze procedure gaat niet over de invordering van dat andere bedrag.
3.1.    Jachthaven Eembrugge heeft in haar verzoekschrift niet duidelijk gemaakt welk belang zij heeft bij de door haar verzochte voorlopige voorziening. De enkele omstandigheid dat de opgelegde last onder dwangsom nog niet onherroepelijk is, levert geen belang op bij de verzochte schorsing van het invorderingsbesluit. Als namelijk in de bodemprocedure wordt geoordeeld dat het besluit tot oplegging van die last onder dwangsom moet worden vernietigd, zal ook het besluit tot invordering van de dwangsommen die zijn verbeurd door overtreding van die last, worden vernietigd. Als Jachthaven Eembrugge het bedrag van € 9.000,00 dan al heeft betaald, zal de gemeente dat bedrag moeten terugbetalen. Aangezien Jachthaven Eembrugge niet heeft gesteld en niet heeft onderbouwd dat het voor haar bezwarend is om het bedrag nu te moeten betalen, acht de voorzieningenrechter onvoldoende belang aanwezig bij de door haar verzochte schorsing.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Van Breda
voorzieningenrechter
w.g. Kors
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024
687