ECLI:NL:RVS:2024:4627

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
202402517/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan vreemdeling met Oekraïense nationaliteit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 16 april 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 22 februari 2024. De vreemdeling, die de Oekraïense nationaliteit heeft, heeft zich beroepen op de Richtlijn 2001/55/EG, die tijdelijke bescherming biedt aan Oekraïners. De rechtbank oordeelde dat de minister de vreemdeling in grensdetentie mocht plaatsen op basis van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 11 november 2024 geoordeeld dat de grief van de vreemdeling slaagt. De Afdeling heeft vastgesteld dat de minister Oekraïners die een beroep doen op de Richtlijn tijdelijke bescherming niet op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 in grensdetentie mag plaatsen. Aangezien de grensdetentie vanaf de eerste dag onrechtmatig was, heeft de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De vreemdeling heeft recht op schadevergoeding, die is vastgesteld op € 500,00 voor de periode van 22 februari 2024 tot en met 26 februari 2024, en de minister van Asiel en Migratie is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202402517/1/V3.
Datum uitspraak: 11 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 april 2024 in zaak nr. NL24.7081 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 16 april 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, advocaat in Assen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling komt in haar enige grief terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat de minister haar in grensdetentie mocht plaatsen op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000. Zij heeft namelijk de Oekraïense nationaliteit en heeft een beroep gedaan op Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn tijdelijke bescherming). In de uitspraak van 30 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4292, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister Oekraïners die een beroep doen op die richtlijn niet op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 in grensdetentie mag plaatsen.
1.1.    De grief slaagt.
2.       Omdat de grensdetentie vanaf de eerste dag onrechtmatig was, bestaat voor ambtshalve toetsing geen aanleiding. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is alsnog gegrond. Omdat de vrijheidsontnemende maatregel al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 april 2024 in zaak nr. NL24.7081;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 500,00 over de periode van 22 februari 2024 tot en met 26 februari 2024, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2024
47-1086