202402714/1/A2.
Datum uitspraak: 13 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], als wettelijk vertegenwoordiger van [dochter], wonend in [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 maart 2024 in zaak nr. 23/6114 in het geding tussen:
[appellante]
en
Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2022 heeft de CSG aan [dochter], de minderjarige dochter van [appellante], een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven toegekend van € 2.500,-.
Bij besluit van 11 april 2023 heeft de CSG het door [appellante] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Geschil
1. De CSG heeft aan [dochter], de minderjarige dochter van [appellante], een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven toegekend van € 2.500,-. Volgens de CSG is gebleken dat [dochter] in de periode 2013 tot en met 2021 getuige was van stelselmatig jegens haar moeder gepleegd huiselijk geweld. Wanneer er sprake is van waarneming van stelselmatig huiselijk geweld door een zeer jeugdige (jonger dan 12 jaar oud) wordt ernstig psychisch letsel verondersteld. Daarbij past volgens de CSG een uitkering uit letselcategorie 2. [appellante] vindt dat haar dochter aanspraak maakt op een hogere uitkering, die past bij letselcategorie 3.
2. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] ongegrond verklaard.
Hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat haar dochter geen geweld heeft waargenomen, maar dat er jegens haar geweld is gepleegd. Het waarnemen van geweld is iets anders dan slachtoffer zijn van geweld. Het langdurig waarnemen van huiselijk geweld door een minderjarige kan worden geclassificeerd als rechtstreekse mishandeling, omdat haar dochter daardoor een trauma heeft opgelopen. Gelet hierop behoort de CSG tot een ander beoordelingskader te komen, aldus [appellante].
4. De Afdeling begrijpt, mede gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, dat [appellante] betoogt dat haar dochter een trauma heeft opgelopen door het zien van het jarenlange geweld tegen haar moeder en dat die mishandelingen daarom moeten worden gezien als mishandelingen die rechtstreeks tegen haar dochter zijn gepleegd. Daarvoor bestaat geen grond. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is bij de dochter van [appellante] ernstig psychisch letsel aangenomen als gevolg van het waarnemen van stelselmatig huiselijk geweld en is zij dientengevolge als slachtoffer aangemerkt in de zin van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven. Het is aan [appellante] om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat haar dochter door de waarneming van stelselmatig huiselijk geweld recht heeft op een uitkering die past bij letselcategorie 3. In die letselcategorie valt psychisch letsel dat het gevolg is van stelselmatig huiselijk geweld dat naar aard en gevolgen ernstiger is dan categorie 2. [appellante] heeft geen medische of andere gegevens overgelegd die een uitkering in een hogere categorie dan categorie 2 rechtvaardigen. Voor zover zij heeft bedoeld te betogen dat haar dochter ook zelf fysiek geweld heeft ondergaan, heeft zij dat betoog onvoldoende handen en voeten gegeven en dat niet aannemelijk gemaakt.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ouwehand
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024
752