202305266/1/A3.
Datum uitspraak: 13 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend in [woonplaats] (land),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 juni 2023 in zaak nr. 22/4895 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gorinchem.
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2022 heeft het college een aanvraag van [appellant A] en [appellant B] om een bewonersparkeervergunning afgewezen.
Bij besluit van 8 september 2022 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2024, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. J.R. van Manen, advocaat in Gorinchem, en het college, vertegenwoordigd door J. Arslan en R. Hoogveld, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant B] bezit een woning in het centrum van Gorinchem waar zij samen tijdens de werkweek met [appellant A] verblijft. [appellant B] en [appellant A] werken beiden in Gorinchem. Zij bezitten ook een woning in [land], waar zij in het bevolkingsregister staan ingeschreven. Het college heeft hun aanvraag om een bewonersparkeervergunning afgewezen, omdat zij niet staan ingeschreven in de Basisregistratie Personen (hierna: de BRP). Niet in geschil is dat zij daarom niet voldoen aan de voorwaarden voor de vergunning. De vraag in deze procedure is of het tegenwerpen van de eis dat een aanvrager volgens de BRP moet wonen in het deel van Gorinchem waarvoor de parkeervergunning wordt aangevraagd, in algemene zin, dan wel in het specifieke geval van [appellant A] en [appellant B], evenredig is.
2. De rechtbank heeft overwogen dat het vereiste dat een aanvrager ingeschreven moet staan in de BRP geschikt en noodzakelijk is gelet op het belang van een goed uitvoerbaar en controleerbaar vergunningenstelsel, en met het oog op het reguleren van de parkeerdruk in Gorinchem. Ook is de hierbij door het college gemaakte belangenafweging niet onevenwichtig. Ook hoefde het college in het specifieke geval van [appellant A] en [appellant B] niet af te wijken van het vereiste. Dat zij in Gorinchem een woning hebben waar zij in verband met hun werkzaamheden gedurende de week verblijven en dat zij voor die woning ook alle gemeentelijke belastingen betalen, maakt niet dat het besluit niet evenwichtig is. De gevolgen van het niet verkrijgen van de bewonersparkeervergunning zijn voor [appellant A] en [appellant B] volgens de rechtbank niet zo onevenredig, dat het college in dit geval anders had moeten besluiten. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat zij zich in de BRP als bewoner kunnen inschrijven, maar daar om fiscale redenen van afzien en dat zij - tegen een hoger tarief en met wat meer moeite - in de buurt van de woning kunnen parkeren. Ook het beroep van [appellant A] en [appellant B] op het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel slaagt niet omdat van gelijke gevallen niet is gebleken en [appellant A] en [appellant B] ook niet aannemelijk hebben gemaakt dat er toezeggingen of uitlatingen zijn gedaan dan wel gedragingen zijn verricht waaruit zij mochten afleiden dat een bewonersparkeervergunning zou worden verleend.
3. De gronden die [appellant A] en [appellant B] in hoger beroep hebben aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant A] en [appellant B] hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5 tot en met 9.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat het vereiste dat een aanvrager ingeschreven moet staan in de BRP, anders dan waar [appellant A] en [appellant B] kennelijk vanuit gaan, niet alleen dient ter afbakening van het begrip bewoner in het betreffende parkeergebied, maar ook het belang dient van een goed uitvoerbaar en controleerbaar vergunningstelsel teneinde de parkeerdruk zo goed mogelijk te kunnen reguleren. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bestond er in dit geval alleen al daarom voor het college geen aanleiding om een uitzondering te maken. Daarbij komt dat de omstandigheid, dat [appellant A] en [appellant B] door de weigering van de parkeervergunning in de dagen dat zij in Gorinchem verblijven na hun werk moeten betalen om te parkeren, een gevolg is van hun eigen keuze om niet in de BRP ingeschreven te staan.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024
802