202203957/1/A3.
Datum uitspraak: 13 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats] (land),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 mei 2022 in zaak nr. 21/1747 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2019 heeft de minister de aanvraag van [appellant] om hem een Nederlands paspoort te verstrekken, niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 17 december 2020 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en de Afdeling verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ten aanzien van geheime stukken.
Bij beslissing van 15 juli 2024 heeft de geheimhoudingskamer van de Afdeling het verzoek toegewezen.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, verleend om kennis te nemen van de geheime stukken.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. Woudwijk, advocaat in Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door L.H.T. Geuzendam en I.S. Ijserinkhuijsen, zijn verschenen. [appellant] heeft online deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 24 september 2019 bij de Nederlandse ambassade in Londen een aanvraag voor een Nederlands paspoort ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij is geboren op [geboortedatum] 1959 en ter staving van deze aanvraag heeft hij onder meer een kopie van een Nederlands paspoort overgelegd dat geldig was van 16 december 1998 tot en met 16 december 2003. Hij heeft in 2003, 2011, 2012, 2014 en 2016 al eerder vanuit het Verenigd Koninkrijk aanvragen voor een Nederlands paspoort ingediend, die alle zijn afgewezen omdat zijn identiteit niet kan worden vastgesteld. Naar eigen zeggen had [appellant] aan die aanvragen zijn correcte geboortedatum, zijnde [geboortedatum] 1935, ten grondslag gelegd. Hij staat in Engeland ook bekend met die geboortedatum. Omdat die eerdere aanvragen zijn afgewezen, heeft [appellant] aan deze aanvraag de geboortedatum ten grondslag gelegd waarmee hij in Nederland bekend staat.
2. De minister heeft ook de voorliggende aanvraag afgewezen, omdat de identiteit van [appellant] niet boven alle twijfel verheven is. Door het tijdsverloop na de afgifte van het op 16 december 1998 afgegeven paspoort, is het niet mogelijk om vast te stellen of [appellant] dezelfde persoon is als diegene aan wie het paspoort is verstrekt. Om die reden heeft de minister een onderzoek als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 ingesteld, waarbij wordt geprobeerd om de nationaliteit te verifiëren met behulp van documenten die zijn afgegeven door bevoegde autoriteiten en eventuele andere bewijsstukken. De door [appellant] overgelegde overige documenten betreffen echter geen officiële identiteitsdocumenten en bevatten soms zelfs geen foto, waardoor zij onvoldoende zekerheid geven over zijn identiteit. [appellant] heeft dus niet de bewijsstukken overgelegd als bedoeld in artikel 28 van de Paspoortwet, op grond waarvan de nodige zekerheid kan worden verkregen over zijn identiteit. Bovendien is de twijfel bij de minister over de identiteit nog vergroot omdat [appellant] wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn geboortedatum. Ook heeft hij ten aanzien van essentiële informatie, zoals over familie, afwijkend verklaard ten opzichte van de verklaringen zoals die zijn afgelegd in de asielprocedure door de persoon van wie de overgelegde kopie van het Nederlandse paspoort is. Omdat de identiteit niet kan worden vastgesteld, kan ook niet worden geconcludeerd dat [appellant] het Nederlanderschap bezit. Omdat op grond van artikel 9 van de Paspoortwet alleen Nederlanders recht hebben op een paspoort, heeft de minister, op grond van artikel 52 van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 (hierna: de Paspoortuitvoeringsregeling), de aanvraag niet in behandeling genomen.
3. Het wettelijk kader, voor zover van belang en zoals dat luidde ten tijde van belang, is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Uitspraak rechtbank
4. De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de identiteit van [appellant] op basis van de overgelegde documenten niet kan worden vastgesteld. Ook is zij de minister gevolgd in de tegengeworpen wisselende en afwijkende identificerende verklaringen van [appellant] ten opzichte van de verklaringen zoals die zijn afgelegd in de asielprocedure. Verder heeft zij overwogen dat, áls een vergelijkend onderzoek van de vingerafdrukken van [appellant] en de vingerafdrukken in het asieldossier al mogelijk zou zijn, op de minister geen verplichting rust om dit onderzoek uit te laten voeren, maar dat het juist aan [appellant] is om met documenten zijn identiteit aan te tonen. Tot slot heeft zij er nog op gewezen dat [appellant] ook andere voor de aanvraag vereiste documenten niet heeft overgelegd, zoals het origineel van zijn verlopen paspoort.
Bespreking gronden [appellant]
5. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank het besluit had moeten vernietigen, omdat daarin niet staat dat hij het origineel van het verlopen paspoort had moeten overleggen. Dat de rechtbank heeft gewezen op het feit dat [appellant] geen origineel paspoort heeft overgelegd, was immers slechts in het kader van de door [appellant] aangevoerde beroepsgrond dat hij met de door hem overgelegde documenten heeft voldaan aan de vereisten. Dit is echter niet de reden waarom de minister de aanvraag niet in behandeling heeft genomen. Ook als [appellant] wel het originele paspoort had overgelegd zouden er immers, door het tijdsverloop sinds het verlopen paspoort en de afgelegde wisselende verklaringen, bij de minister twijfels zijn over zijn identiteit en juist omdat hij die identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft de minister de aanvraag niet in behandeling genomen.
6. Wat [appellant] verder heeft aangevoerd is zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 3.2 tot en met 3.5 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat de rechtbank terecht heeft betrokken dat [appellant], indien hij de persoon is van wie de overgelegde kopie van het Nederlandse paspoort is, de vermelding van zijn - gesteld onjuiste - geboortedatum als [geboortedatum] 1959 voor of bij zijn naturalisatie niet heeft laten corrigeren. Dat [appellant] het gehele asieldossier niet meer had, biedt hiervoor onvoldoende verklaring. De rechtbank is gelet op het vorenstaande en in het licht van de toepasselijke regelgeving dan ook terecht de minister gevolgd in zijn standpunt dat, omdat de identiteit van [appellant] niet kan worden vastgesteld en alleen Nederlanders recht hebben op een paspoort, de aanvraag niet in behandeling kan worden genomen. Naar aanleiding van de nadere stukken en wat op de zitting bij de Afdeling is besproken, overweegt de Afdeling dat het eerst aan [appellant] zelf is om met (een begin van) bewijs te komen dat zijn vingerafdrukken identiek zijn aan de vingerafdrukken in het asieldossier. Zoals de minister heeft toegelicht is het echter ook dan, in het licht van de afgelegde verklaringen die strijdig zijn met het asieldossier, de eerdere procedures en de omstandigheid dat [appellant] zich op het standpunt blijft stellen dat hij in 1935 is geboren, maar de vraag of de nodige zekerheid zal zijn verkregen over de identiteit en nationaliteit van [appellant], zoals is bedoeld in artikel 28 van de Paspoortwet en artikel 9 van de Paspoortuitvoeringsregeling.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024
802
BIJLAGE
Paspoortwet
Artikel 9
1. Iedere Nederlander heeft binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.
[…]
Artikel 28
1 De in artikel 26 bedoelde autoriteit verschaft zich de nodige zekerheid over de identiteit en de nationaliteit van de aanvrager, en indien deze geen Nederlander is, tevens met betrekking tot diens verblijfstitel.
2 De aanvrager kan worden verzocht in verband met het in het eerste lid bedoelde onderzoek de nodige bewijsstukken over te leggen.
3 De aanvrager dient persoonlijk voor de bovenbedoelde autoriteit te verschijnen, tenzij zulks om zwaarwegende redenen niet van hem kan worden gevergd en de betreffende autoriteit van oordeel is dat op andere wijze voldoende zekerheid kan worden verkregen over de identiteit, de nationaliteit en de verblijfstitel van de aanvrager.
Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001
Artikel 9
1 Voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt gebruik gemaakt van het door deze overgelegde Nederlandse reisdocument, alsmede van de door de aanvrager bij de aanvraag verstrekte gegevens.
[…]
4 Indien onzekerheid blijft bestaan over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de nationaliteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, en eventuele andere bewijsstukken.
Artikel 52
1 Een aanvraag waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 51 wordt niet in behandeling genomen.
[…]