ECLI:NL:RVS:2024:4566

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
202306048/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • J.Th. Drop
  • M. Rijsdijk
  • A. Wolda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake besluit college van burgemeester en wethouders van Tilburg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het beroep van [appellant] tegen het besluit van 21 november 2022 ongegrond is verklaard. De zitting vond plaats op 28 oktober 2024, waar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandelde. De gronden die [appellant] in hoger beroep aanvoert, zijn een herhaling van wat zij eerder in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in haar uitspraak duidelijk gemaakt waarom deze gronden niet slagen. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en voegt daaraan toe dat het college de mentale en fysieke gevolgen van [appellant] erkent, maar terecht stelt dat er ook andere oplossingen denkbaar zijn die niet in strijd zijn met de wet.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en treft een voorlopige voorziening door de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom te verlengen tot en met 31 januari 2025. Dit betekent dat het college gedurende deze periode de last niet kan handhaven en er geen dwangsommen verbeurd worden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid niet heeft afgezien van de beginselplicht tot handhaving, en er bestond geen concreet zicht op legalisatie. De Afdeling concludeert dat het opleggen van de last onder dwangsom niet onevenredig is in verhouding tot de belangen die ermee gediend zijn.

De Afdeling heeft ook de verzoeken van [appellant] om de begunstigingstermijn te verlengen in overweging genomen, en hoewel het college geen bezwaar heeft tegen een verlenging, heeft het college aangegeven dat dit maximaal drie maanden zou zijn. De Afdeling heeft echter besloten om de termijn te verlengen tot 31 januari 2025, zodat [appellant] de gelegenheid krijgt om de overtreding ongedaan te maken. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202306048/1/A2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Tilburg,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 25 augustus 2023 in zaak nr. 23/30 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Openbare zitting gehouden op 28 oktober 2024 om 11:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad: mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: mr. M. Rijsdijk
Jurist: mr. A. Wolda
Verschenen:
[appellant], bijgestaan door mr. A.C. van Langen, advocaat te Waalwijk;
het college, vertegenwoordigd door mr. J.M.B. van Overdijk.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van [appellant] tegen het besluit van 21 november 2022 ongegrond is verklaard.
Beslissing
De Afdeling:
I.        bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
II.       treft de voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom wordt verlengd tot en met 31 januari 2025.
Gronden
De gronden die [appellant] in hoger beroep aanvoert, zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in haar uitspraak uitgelegd waarom die gronden niet slagen. [appellant] heeft in hoger beroep niets aangevoerd dat erop wijst dat deze overwegingen niet juist zouden zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6.4. opgenomen overweging, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daar aan toe dat het college de mentale en fysieke gevolgen van [appellant] erkent, maar terecht stelt dat ook andere oplossingen denkbaar zijn, die niet in strijd zijn met de wet.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid niet heeft afgezien van de beginselplicht tot handhaving. Er bestond ook geen concreet zicht op legalisatie. Daarnaast is het opleggen van de last onder dwangsom, ook naar het oordeel van de Afdeling, niet onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat afgezien had moeten worden van het opleggen van die last onder dwangsom.
Ter zitting heeft [appellant] de Afdeling verzocht om bij een ongegrond hoger beroep de begunstigingstermijn te verlengen voor een periode van vier tot zes maanden. Het college heeft te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen een verlenging, maar ten hoogste voor een periode van drie maanden. Om [appellant] de gelegenheid te geven de overtreding ongedaan te maken, zal de Afdeling de begunstigingstermijn bij wijze van voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht verlengen tot en met 31 januari 2025. Tot die tijd kan het college de last niet handhaven en worden geen dwangsommen verbeurd.
Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
705-1112