ECLI:NL:RVS:2024:4553

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
202403026/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Mosa Porselein' vastgesteld door de raad van de gemeente Maastricht

Op 6 november 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Mosa Porselein', dat op 26 maart 2024 door de raad van de gemeente Maastricht is vastgesteld. [appellant] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend en [appellant] heeft een nader stuk ingediend. Tijdens de openbare zitting op 6 november 2024, geleid door Staatsraad mr. A. Kuijer, is vastgesteld dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat iedereen de gelegenheid heeft gehad om een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren te brengen.

De Afdeling heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelt dat er geen aanleiding is om te concluderen dat het plan onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hoewel [appellant] de cultuurhistorische waarde van de garageboxen heeft aangevoerd, heeft de Afdeling vastgesteld dat de raad voldoende onderzoek heeft gedaan naar deze waarden en dat [appellant] niet heeft kunnen onderbouwen dat de garageboxen cultuurhistorische waarde hebben. De Afdeling concludeert dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat ter plaatse.

De belangenafweging, zoals bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, is door de raad in het voordeel van de woningbouw gedaan. De Afdeling oordeelt dat de raad binnen de grenzen van zijn bevoegdheid is gebleven en dat het belang van woningbouw zwaarder weegt dan het behoud van de garageboxen. Tot slot heeft de Afdeling geoordeeld dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202403026/1/R1.
Datum uitspraak: 6 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[appellant], wonend in Maastricht,
appellant,
en
de raad van de gemeente Maastricht,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 6 november 2024 om 13:45 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. A. Kuijer, voorzitter
griffier: mr. L.A. van Heusden
Verschenen:
[appellant];
De raad, vertegenwoordigd door G. Groot en E.J.A. Smeets, beiden werkzaam bij de gemeente;
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, Wyckerpoort Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Bij besluit van 26 maart 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Mosa Porselein" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling verklaart het beroep van [appellant] ongegrond. Daartoe overweegt zij het volgende.
De Afdeling stelt vast dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In overeenstemming met deze procedure is een ieder in dat kader in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren te brengen. Anders dan [appellant] stelt, bestaat er geen aanleiding te oordelen dat het plan in zoverre onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Hoewel de Afdeling begrip heeft voor het standpunt van [appellant] wat betreft de door hem gestelde cultuurhistorische waarde van de garageboxen, in het bijzonder de emotie die hij daarbij heeft, stelt de Afdeling vast dat de raad voldoende onderzoek heeft gedaan naar de cultuurhistorische waarden en op basis daarvan mocht vaststellen dat die waarden er niet zijn. [appellant] heeft niet, ook niet ter zitting, kunnen onderbouwen dat de garageboxen wél cultuurhistorische waarde hebben. Anders dan [appellant] stelt, is niet aannemelijk dat door de verwijdering van de garageboxen de sociale veiligheid zal verminderen. Op basis van het dossier en de daarin opgenomen ontwerptekeningen is naar het oordeel van de Afdeling veeleer aannemelijk dat als gevolg van de met het plan beoogde ontwikkeling door het zicht en het bewonersverkeer vanuit de te bouwen woningen de sociale veiligheid ter plaatse van de huidige garageboxen zal toenemen. De raad mocht zich derhalve op het standpunt stellen dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat ter plaatse. De raad heeft de belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb doen uitvallen in het voordeel van de woningbouw. Naar het oordeel van de Afdeling is de raad daarbij binnen de grenzen gebleven van zijn bevoegdheid en mocht de raad tot de conclusie komen dat het belang van woningbouw zwaarder weegt dan het behoud van de garageboxen.
Tot slot oordeelt de Afdeling dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Heusden
griffier
647