ECLI:NL:RVS:2024:4546

Raad van State

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
202206879/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming

In deze zaak heeft [verzoeker], die gewerkt heeft bij de gemeente Rotterdam, op 20 september 2019 een verzoek ingediend op basis van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) om inzage in zijn persoonsgegevens die door de gemeente zijn verwerkt tussen 1 januari 2012 en 1 oktober 2019. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft dit verzoek gedeeltelijk ingewilligd met besluiten op 3 januari 2020 en 30 juni 2020. De rechtbank Rotterdam heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat er geen verdere documenten zijn waarin de persoonsgegevens van [verzoeker] zijn verwerkt, en dat [verzoeker] niet heeft aangetoond dat de verstrekte overzichten niet volledig zijn.

De voorzieningenrechter van de Raad van State heeft op 31 oktober 2024 een mondelinge uitspraak gedaan over het verzoek van [verzoeker] om een voorlopige voorziening. [verzoeker] verzocht om volledige inzage in zijn persoonsgegevens, maar de voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van onverwijlde spoed, aangezien [verzoeker] niet had onderbouwd waarom het oordeel van de Afdeling in hoger beroep niet kon worden afgewacht. Hij stelde dat zijn persoonsgegevens onrechtmatig waren verwerkt, maar kon geen spoedeisend belang aantonen voor de gevraagde inzage.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen en dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door staatsraad mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, met mr. R.E.C. Bus als griffier.

Uitspraak

202206879/2/A3.
Datum uitspraak: 31 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) op het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 maart 2022 en haar uitspraak van 24 oktober 2022, beide in zaak nr. 20/4177 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Openbare zitting gehouden op 31 oktober 2024 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter
griffier: mr. R.E.C. Bus
Verschenen:
[verzoeker];
het college, vertegenwoordigd door mr. D.J.J. Straver, mr. R.J.M. Codrington en P.S. Niessen.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat hij volledige inzage krijgt in zijn door de gemeente Rotterdam verwerkte persoonsgegevens in de periode van 1 januari 2012 tot en met 1 oktober 2019.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
De voorzieningenrechter legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
Inleiding
[verzoeker] heeft gewerkt bij de gemeente Rotterdam. Hij heeft op 20 september 2019 op grond van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming aan de gemeente verzocht om een overzicht van zijn persoonsgegevens die zijn verwerkt in de organisatie van de gemeente in de periode van 1 januari 2012 tot en met 1 oktober 2019. Het college heeft met de besluiten van 3 januari 2020 en 30 juni 2020 het verzoek van [verzoeker] gedeeltelijk ingewilligd. Bij de rechtbank was vooral aan de orde of het college aan [verzoeker] inzage had moeten verlenen in meer documenten. De rechtbank heeft, voor zover hier relevant, geoordeeld dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat het niet over meer documenten beschikt waarin de persoonsgegevens van [verzoeker] zijn verwerkt. Ook heeft [verzoeker] niet aannemelijk gemaakt dat de verstrekte overzichten van de verwerking van zijn persoonsgegevens niet volledig zijn, aldus de rechtbank.
Spoedeisendheid
Voordat de voorzieningenrechter aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening toekomt, moet hij eerst, zoals artikel 8:81, eerste lid, van de Awb bepaalt, beoordelen of sprake is van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van onverwijlde spoed.
[verzoeker] betoogt dat de gemeente inzage moet verlenen in meer documenten waarin zijn persoonsgegevens zijn verwerkt.
De vraag of de gemeente inzage moet verlenen in meer documenten zal bij de behandeling van het hoger beroep in de bodemzaak aan bod komen. [verzoeker] heeft niet onderbouwd waarom het oordeel hierover van de Afdeling in hoger beroep niet kan worden afgewacht. Hij heeft slechts gesteld dat zijn persoonsgegevens op onrechtmatige wijze zijn verwerkt. Hij heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens. Op de zitting heeft [verzoeker] gesteld dat een forensisch expert in het kader van een procedure bij het Gerechtshof Den Haag op 12 november 2024 enkele verslagen van het regio-overleg zal beoordelen. Ook hieruit volgt niet dat [verzoeker] een spoedeisend belang heeft. Een oordeel over de authenticiteit van de verslagen heeft geen invloed op zijn inzagerecht en betekent evenmin dat het oordeel in de bodemzaak niet kan worden afgewacht.
Het verzoek om voorlopige voorziening moet dan ook worden afgewezen.
Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter
w.g. Bus
griffier
1013