ECLI:NL:RVS:2024:4541

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
202403409/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake plaatsing ondergrondse restafvalcontainers in Den Haag

Op 11 november 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een geschil tussen verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft de aanwijzing van locatie 07-61D voor de plaatsing van twee ondergrondse restafvalcontainers (ORAC’s) in het Statenkwartier III te Scheveningen, Den Haag. Verzoekers zijn van mening dat deze locatie ongeschikt is vanwege vrees voor overlast en hebben verzocht om schorsing van het besluit van 16 april 2024, waarin deze locatie is aangewezen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. In de overwegingen werd benadrukt dat het oordeel van de voorzieningenrechter voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter oordeelde dat de argumenten van verzoekers niet voldoende waren om aan te nemen dat het besluit van het college niet in stand zou blijven. Het college had voldoende gemotiveerd waarom de eerder aangewezen locatie 07-61B niet meer geschikt was en had onderbouwd dat locatie 07-61D voldeed aan de plaatsingscriteria.

Daarnaast werd opgemerkt dat vrees voor geluid- en geurhinder normaal gesproken geen reden is om een locatie ongeschikt te verklaren, tenzij er specifieke omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Verzoekers hebben geen dergelijke omstandigheden aangevoerd. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college de locatie 07-61D terecht had aangewezen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van deze locatie voor de plaatsing van de ORAC’s. De beslissing van de voorzieningenrechter houdt in dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202403409/2/R1.
Datum uitspraak: 11 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna samen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend in Den Haag,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2024 heeft het college het Definitief plaatsingsplan gewijzigde locatie ondergrondse restafvalcontainers Statenkwartier III (buurt 7), Scheveningen, Den Haag, vastgesteld. Daarbij is onder meer de locatie 07-61D aangewezen voor de plaatsing van twee ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s).
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
Ook heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 oktober 2024, waar [verzoeker B], bijgestaan door mr. J.S. Maas, advocaat in Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Kremers en W. van der Eijk, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter is een voorlopig oordeel en niet bindend in de bodemprocedure.
2.       Bij het bestreden besluit heeft het college onder meer locatie 07-61D, ter hoogte van [locatie 1]-[locatie 2], aangewezen voor de plaatsing van twee ORAC’s. [verzoeker] woont aan de [locatie 2] en is het niet eens met aanwijzing van die locatie omdat hij vreest voor overlast. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat het besluit van 16 april 2024 wordt geschorst voor zover het gaat over locatie 07-61D, totdat er uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. Het college heeft aangegeven dat het aanvankelijk van plan was om de ORAC’s te plaatsen op 28 oktober 2024, maar heeft laten weten vanwege het verzoek om een voorlopige voorziening te wachten met plaatsing. Het college heeft ook aangegeven dat bij afwijzing van het verzoek er in 2025 zal worden gekeken naar de eerstvolgende mogelijkheid om de ORAC’s te plaatsen.
3.       De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal wat [verzoeker] in beroep heeft aangevoerd er naar verwachting niet toe leiden dat het besluit van 16 april 2024, voor zover dat ziet op locatie 07-61D, niet in stand zal blijven. De voorzieningenrechter licht dat hieronder toe.
4.       [verzoeker] heeft betoogd dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet aan de eerder aangewezen locatie 07-61B is vastgehouden. Die locatie bevindt zich ter hoogte van nummer 15 van de Van Aerssenstraat en is aangewezen bij het inmiddels onherroepelijke besluit van 18 oktober 2022, waarbij het definitief plaatsingsplan Statenkwartier II is vastgesteld.
Het college heeft toegelicht dat na het onherroepelijk worden van dat besluit is gebleken dat locatie 07-61B wat betreft de huishoudens aan de even zijde van de Van Aerssenstraat niet voldoet aan het plaatsingscriterium dat de maximale loopafstand van 125 m niet wordt overschreden. Volgens het college voldoet de aangewezen locatie ter hoogte van nummers 17-19 wel aan dit criterium. Het college heeft dit onderbouwd met looplijnenkaarten van beide locaties. In wat [verzoeker] heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze looplijnenkaarten. Voor zover [verzoeker] ter zitting heeft aangevoerd dat de huishoudens die verder dan 125 m van de locatie 07-61B af liggen, gebruik zouden kunnen maken van locatie 07-60, stelt de voorzieningenrechter vast dat dit geen oplossing biedt, omdat ook in dat geval de maximale loopafstand van 125 m wordt overschreden.
Onder die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat het college zijn keuze, om nadat locatie 07-61B is aangewezen deze te wijzigen naar locatie 07-61D, onvoldoende heeft gemotiveerd.
5.       [verzoeker] heeft verder betoogd dat de aangewezen locatie ongeschikt is omdat de ORAC’s voor hem onevenredige geluid- en geurhinder zullen veroorzaken. Vrees voor geur- en geluidhinder zijn normaal gesproken geen omstandigheden die maken dat een locatie ongeschikt is voor de plaatsing van een ORAC. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van ORAC’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen. Alleen locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden kunnen maken dat dit anders is. [verzoeker] heeft geen locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden aangevoerd. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de aangewezen locatie ongeschikt is voor de plaatsing van de ORAC’s en dat het college die locatie dus niet heeft mogen aanwijzen.
Evenmin ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het oordeel dat de door [verzoeker] aangedragen alternatieve locaties zodanig geschikter zijn dan de door het college aangewezen locatie, dat die zouden maken dat het college locatie 07-61D niet had mogen aanwijzen.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Janse, griffier.
w.g. Besselink
voorzieningenrechter
w.g. Janse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2024
855-1082