ECLI:NL:RVS:2024:4535

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
BRS.24.000315
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan vreemdeling

In deze zaak heeft de Raad van State op 11 november 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 15 augustus 2024. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend na een vrijheidsontnemende maatregel die de minister op 25 juli 2024 had opgelegd. De vreemdeling, die de Oekraïense nationaliteit heeft, was in grensdetentie geplaatst op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De minister stelde hoger beroep in, maar de Raad van State oordeelde dat de grensdetentie onrechtmatig was vanaf de eerste dag, en niet pas vanaf 27 juli 2024 zoals de rechtbank had geoordeeld. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond. De vreemdeling heeft recht op schadevergoeding van € 700,00 voor de periode van 25 juli 2024 tot en met 31 juli 2024, en de minister moet de proceskosten van de vreemdeling vergoeden tot een bedrag van € 2.625,00. De uitspraak is gedaan met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

BRS.24.000315
Datum uitspraak: 11 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 15 augustus 2024 in zaak nr. NL24.30259 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2024 heeft de minister de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 15 augustus 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Khodajoo-Aziz Maleki, advocaat in Hoofddorp, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De minister heeft de vreemdeling in grensdetentie geplaatst op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000. Hij komt in zijn enige grief tevergeefs op tegen het oordeel van de rechtbank dat de grensdetentie met ingang van 27 juli 2024 onrechtmatig was. De vreemdeling heeft namelijk de Oekraïense nationaliteit en heeft een beroep gedaan op Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn tijdelijke bescherming). In de uitspraak van 30 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4292, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister Oekraïners die een beroep doen op die richtlijn niet op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 in grensdetentie mag plaatsen.
1.1.    De grief faalt.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling toetst ambtshalve of er reden is om de bewaring al vanaf een eerdere datum onrechtmatig te achten.
2.1.    Gelet op wat de Afdeling onder 1 heeft overwogen, was de grensdetentie onrechtmatig vanaf de eerste dag en niet vanaf 27 juli 2024, zoals de rechtbank heeft geoordeeld.
3.       De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. Omdat de vrijheidsontnemende maatregel al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep ongegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 15 augustus 2024 in zaak nr. NL24.30259;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 700,00 over de periode van 25 juli 2024 tot en met 31 juli 2024, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2024
347-1020