ECLI:NL:RVS:2024:4533
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan Oekraïense vreemdeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Woudwijk, tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 8 oktober 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling had eerder een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie op 20 september 2024. De vreemdeling, die de Oekraïense nationaliteit heeft, heeft in haar grief aangevoerd dat de minister haar onterecht in grensdetentie heeft geplaatst op basis van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000, terwijl zij een beroep deed op de Richtlijn 2001/55/EG voor tijdelijke bescherming.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de vreemdeling gegrond verklaard. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de minister de vreemdeling in grensdetentie mocht plaatsen. De Afdeling oordeelde dat de maatregel vanaf het begin onrechtmatig was, waardoor er geen aanleiding was voor ambtshalve toetsing. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep werd alsnog gegrond verklaard. De vreemdeling heeft recht op schadevergoeding, die aan haar werd toegekend, evenals een vergoeding voor de proceskosten die door de minister van Asiel en Migratie moeten worden betaald.
De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 11 november 2024, waarbij de Raad van State de minister veroordeelde tot het vergoeden van de proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, en een schadevergoeding van € 500,00 aan de vreemdeling toekende voor de periode van 20 september 2024 tot en met 24 september 2024.